De Cock keek hem schuins aan.
’Wie bent u?’
’Etienne, Etienne Vandenbosch. Ik… eh, ik ben de vriend van Henriëtte.’
’Vriend?’
Etienne Vandenbosch knikte.
’We gaan al een paar maanden met elkaar om.’
’En Annette van Dijk belde u?’
’Ja.’
’Hebt u Annette wel eens ontmoet?’
Etienne Vandenbosch schudde zijn hoofd.
’Ik weet dat Henriëtte met twee vriendinnen op de Herenmarkt woonde, maar daar ben ik nooit geweest. Henriëtte wilde dat niet. Ze kwam altijd naar mij op de Brouwersgracht.’ De Cock knikte begrijpend.
’Kent u een adres van Henriëtte aan de Binnenkant?’ Etienne Vandenbosch keek hem verward aan.
’Had zij ook een adres aan de Binnenkant?’
De Cock schudde zijn hoofd.
’U moet een vraag niet met een wedervraag beantwoorden. Mijn oude moeder vond dat niet gepast. Dus nogmaals: kent u een adres van Henriëtte de Waal aan de Binnenkant?’ Etienne Vandenbosch slikte.
’Ik wist alleen dat ze met twee vriendinnen aan de Herenmarkt woonde. Van een ander adres heb ik nooit gehoord.’ De Cock liet het onderwerp rusten.
’Wanneer hebt u haar voor het laatst gezien?’
’Een paar dagen geleden.’
’Exacter.’
’Vier dagen geleden.’
’Bij u thuis?’
Etienne Vandenbosch schudde zijn hoofd.
’In de Kalverstraat. Ze liep daar aan de arm van een oude vent.’
’Oude vent?’
Etienne Vandenbosch maakte een wrevelig gebaar.
’Nou ja. Hij was ouder dan ik en zeker ook ouder dan Henriëtte. Ik schatte hem op een jaar of veertig. Hij had zwart haar met golven en zijn gezicht zag wat gelig.’
’En?’
’Wat bedoelt u?’
’Hebt u Henriëtte om opheldering gevraagd?’
Etienne Vandenbosch schudde zijn hoofd.
’Dat durfde ik niet.’
’Waarom niet?’
Etienne Vandenbosch zuchtte diep.
’Toen ik op haar toe stapte, keek Henriëtte mij aan. Vreemd. Strak. Ze gaf geen enkel blijk van herkenning. Maar in haar mooie ogen las ik een waarschuwing… een teken dat ik niet naar haar toe moest komen. Toen ben ik doorgelopen.’
’U bent die twee gevolgd?’
Etienne Vandenbosch kneep even zijn ogen dicht.
’Ik was in de war. Geschokt. Ik verwachtte dat ze mij later uitsluitsel zou geven over haar gedrag. Ik had, zo dacht ik, daar wel recht op.’
Er welden tranen op in zijn ogen.
’Dat… eh, dat uitsluitsel zal ik nu nooit meer van haar krijgen.’
Het was al bijna half tien toen De Cock de volgende morgen bij het rustieke houten gebouw van het Noord Zuid Hollandsch Koffiehuis uit de tram stapte. Het fraaie zonnige lenteweer van de dag tevoren was verdwenen. Vanuit het westen was een grauw wolkendek over de stad gekropen. Een fijne motregen kleefde aan het prille groen van de bomen.
De Cock bleef even staan en keek rustig om zich heen. De oude rechercheur nam ’s morgens gemoedelijk de tijd. Terecht, meende hij. ’s Avonds en ’s nachts keek hij ook niet op een uurtje. Met de hemelsblauwe lucht en de tintelende lentezon waren ook de fleurig vrolijke toiletjes uit het straatbeeld verdwenen. De meeste vrouwen droegen nu regenkapjes en hulden zich in beschermend, maar foeilelijk vormloos plastic.
Te midden van een stroom haastige reizigers uit het Centraal Station slenterde hij op zijn gemak verder langs het Victoriahotel naar het brede trottoir van het Damrak.
Ook al botste men een paar maal tegen zijn brede rug, de grijze speurder voelde er niets voor om zijn tred te versnellen. Hij had nog een hele dag met misdaad voor de boeg en waarom zou hij zich haasten. Bij de Oudebrugsteeg miste hij het straatorgel. Hij dacht aan de manser en de vijf gulden van de vorige dag en stak glimlachend het Damrak over naar de Warmoesstraat.
Toen hij de grote recherchekamer binnenstapte, trof hij Vledder gewoontegetrouw achter zijn computer. De grijze speurder wachtte gelaten op een reprimande over zijn te laat verschijnen, maar die reprimande bleef uit.
’Commissaris Buitendam was vanmorgen om negen uur al bij mij.’
De Cock trok een zuur gezicht.
’Had hij commentaar?’
Vledder knikte.
’Hij vroeg sinds wanneer wij beiden al wandelend inspectietochtjes door de buurt maakten.’
De Cock lachte.
’Heb jij dat gisteren zo in het mutatierapport geschreven.’ Vledder trok een verongelijkt gezicht.
’Ik moest toch op een of andere manier duidelijk maken hoe wij aan de Binnenkant het lijk van Henriëtte de Waal aantroffen.’
’Commissaris Buitendam geloofde niet in ”in-spec-tie-tochtjes”?’
Vledder grinnikte.
’Hij had duidelijk bedenkingen. Hij zei: ”Het zal wel weer een gril van die oude De Cock zijn.” En dat heb ik maar zo gelaten.’
De oude rechercheur knikte instemmend.
’Als hij mij ter verantwoording roept, dan geef ik er wel een draai aan.’
De grijze speurder liet zich in de stoel achter zijn bureau zakken.
’Heeft Josine Wijngaarden al iets van zich laten horen?’ Vledder schudde zijn hoofd.
’Ik heb nog bij de wachtcommandant geïnformeerd. Ze heeft zich ook gisteravond na ons vertrek niet gemeld.’
’Niet netjes.’
Vledder schoof z’n stoel in de richting van De Cock.
’Die Annette van Dijk vertrouw ik niet. Ze zei dat ze het nieuwe vriendje van Henriëtte de Waal niet kende, dat ze niet wist hoe wij hem konden bereiken, maar ze belde hem wel op om te zeggen dat wij haar hadden bezocht omdat Henriëtte was vermoord.’
’Misschien heeft ze ergens bij de spullen van Henriëtte zijn telefoonnummer gevonden.’
Vledder schudde resoluut zijn hoofd.
’Ik heb haar kamertje grondig doorzocht. Er waren geen aantekeningen of telefoonnummers. Er was alleen die brief van Herman Frederiks. Verder niets.’
De jonge rechercheur keek naar hem op.
’Heb je het antwoord al?’
’Waarop?’
’De vraag wat Henriëtte de Waal in dat pandje aan de Binnenkant deed?’
De Cock gniffelde.
’Ik zou er een kwartiertje voor uittrekken, maar na mijn warme chocolademelk viel ik gisteravond als een blok in slaap.’ Vledder trok een ernstig gezicht.
’Ik heb er in bed wel over nagedacht. Als ze dat pandje aan de Binnenkant gebruikte als geheime ontmoetingsplaats met een of andere beminde, dan vraag ik mij toch af hoeveel beminden zij had.’
’Matthias von Ravensburg zegt dat zijn relatie met Henriëtte de Waal niets met seks had te maken. Etienne Vandenbosch, haar nieuwe vriendje, kende het adres niet. Is er nog een andere man in haar leven? Wellicht meerdere mannen?’
De Cock zuchtte.
’Misschien is er nog een andere mogelijkheid.’
’En die is?’
’Ze prostitueerde.’
Vledder schudde zijn hoofd.
’Daar geloof ik niet in. Henriëtte de Waal was geen hoerig type. Ze leek mij…’
De jonge rechercheur maakte zijn zin niet af. Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt. Vledder riep:
’Binnen.’
De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen de gestalte van een jonge vrouw. De Cock schatte haar op voor in de twintig. Ze droeg een soort doorschijnende plastic hoes, waaronder een roodwollen mantelpakje. Haar voeten staken in korte rode laarsjes. Ze deed haar regenkapje af en wapperde de regendruppels naar de vloer. Met grote, onelegante stappen beende ze de kamer in.
Voor het bureau van De Cock bleef ze staan.
’Ik moest mij melden.’
Het stem klonk hard. Onvrouwelijk.
De oude rechercheur wenkte naar de stoel naast zijn bureau.
’Gaat u zitten,’ sprak hij vriendelijk.
Ze trok wat wild haar hoes los en nam plaats.
’Annette zei dat ik mij bij u moest melden in verband met de dood van Henriëtte. Het werd gisteravond nogal laat en vanmorgen heb ik uitgeslapen. Daarom ben ik er nu pas.’ De Cock keek haar verwonderd aan. Er was geen spoor van emotie… geen blijk van verdriet.