Выбрать главу

Voor nummer 847 bleef De Cock staan en keek over het water naar de Binnenkant. Tot zijn genoegen constateerde hij dat hij gelijk had. Het perceel Oude Waal 847 lag precies tegenover de ingang van het pandje waar Henriëtte de Waal werd vermoord. Hij draaide zich om en bekeek de toegangsdeur. Rechts aan de deurstijl was een drukbouton bij een zwart plastic naamplaatje met H. Frederiks in witte letters.

De oude rechercheur besloot niet te bellen. Met het apparaatje van Handige Henkie maakte hij de deur open en klom via een houten trap naar de tweede etage. Hij wachtte even tot zijn ademhaling weer op peil was en bonsde toen met zijn vuist op de woningdeur. Het duurde even. Toen werd de deur geopend door een krachtig gebouwde jongeman met blond krullend haar. Hij was gekleed in een kamerjas van donkerblauwe badstof, waaronder een paar harige benen in pantoffels uitstaken. Mooi was hij niet. Bloemkooloren en een scheve neus duidden op een carrière in een vechtsport. Met een halfopen mond en een blik van verwondering staarde hij naar de rechercheur. De grijze speurder schonk hem een beminnelijke glimlach. Daarna lichtte hij beleefd zijn hoedje.

’Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk. ’De Cock, met ceeooceekaa. Ik ben als rechercheur van politie verbonden aan het bureau Warmoesstraat.’

Hij zweeg even.

’U bent Herman Frederiks.’

De jongeman knikte.

’Dat klopt.’

De Cock gebaarde voor zich uit.

’Ik wilde even met u praten over uw gewezen vriendin Henriëtte de Waal.’

De uitdrukking op het gezicht van Herman Frederiks veranderde.

’Heeft ze weer aangifte tegen mij gedaan?’ vroeg hij met een ondertoon van angst.

De Cock schudde zijn hoofd.

’Zullen we de conversatie binnen voortzetten,’ sprak hij dwingend. ’Aan de deur praat het zo ongemakkelijk.’

Herman Frederiks deed een stap terug en liet de oude rechercheur langs hem heen gaan.

De woonkamer was chaotisch. Over de leuningen van alle stoelen hingen colbertjes, pantalons en andere kledingstukken en in de hoek bij het raam lag een stapel vervuild wasgoed. Herman Frederiks wuifde om zich heen.

’Let maar niet op de rommel. Ik kom net uit bed en ik heb nog niet opgeruimd.’

De Cock maakte een pluchen fauteuil vrij van kledingstukken en ging zitten.

Herman Frederiks nam tegenover hem plaats.

’Ik ben hier niet zo vaak,’ legde hij uit. ’Meestal bivakkeer ik bij mijn oude moeder in de Jordaan. Het huishouden ligt mij niet zo.’

De Cock glimlachte.

’Je zou moeten trouwen.’

Herman Frederiks trok zijn machtige schouders op.

’Ik ben ook niet zo goed in de omgang met vrouwen. Ik heb dat niet in mijn vingers.’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Het zit niet in je vingers, maar in je hart.’

’Dan is daar iets mis mee.’

De Cock lachte.

’Jouw relatie met Henriëtte de Waal heeft toch geruime tijd geduurd.’

’Bijna drie jaar.’

’Wat ging er mis?’

’Ze maakte er een gewoonte van om mij te jennen. Wanneer we ergens in een café zaten, dan sjanste zij in mijn bijzijn met andere kerels. Dat maakte mij woedend. En dat wist ze.’

’Toch deed ze het?’

Herman Frederiks knikte.

’Steeds weer. Om mij kwaad te maken. Ze wachtte tot ik woedend werd en plofte. Daar had ze plezier in. Henriëtte had van die manies. Je wist nooit precies wat je aan haar had. Soms was ze erg lief en dan weer liet ze mijn bloed koken.’

De Cock knikte begrijpend.

’Dat waren van die momenten dat je je niet kon beheersen?’ Herman Frederiks maakte een verontschuldigend gebaar. ’Ik heb haar wel eens een hengst verkocht. Daar vroeg ze gewoon om.’

’Echt?’

Herman Frederiks gniffelde.

’Bij wijze van spreken dan.’

Hij zweeg even.

’En als ik het de volgende dag weer goed wilde maken, alles wilde uitpraten, dan stookten die twee meiden haar tegen mij op… hielden ze haar vast, zodat Henriëtte niet naar mij toe kon komen.’

’Je bedoelt die twee vrouwen met wie ze samenwoonde, Annette van Dijk en Josine Wijngaarden?’

Herman Frederiks snoof.

’Het zijn krengen, die twee, geloof me. Ze hebben mij er mooi ingeluisd met hun verhaaltjes voor de rechter. Ze hebben mij afgeschilderd als een soort beestmens met losse handjes.’

’Meineed?’

’Daar ging het aardig op lijken.’

’Heb je na jouw detentie nog contact gehad met Henriëtte?’ Herman Frederiks schudde zijn hoofd.

’Ik heb dat boek dichtgeslagen. Het is uit, over. Het was toch nooit wat geworden tussen ons twee. Onze karakters lagen te ver uit elkaar.’

De Cock boog zich iets naar hem toe.

’Je hebt haar vanuit de Bijlmerbajes nog een brief geschreven, voor eeuwig de jouwe.’

Herman Frederiks keek hem verrast aan.

’Heeft ze die brief aan u laten lezen?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Die brief hebben we gevonden.’

Herman Frederiks staarde nadenkend voor zich uit.

’In het begin dacht ik dat Henriëtte die aangifte niet zelf had gewild, maar dat ze door die twee wijven was opgewarmd. Later, in de bajes, heb ik alles eens op een rijtje gezet.’

’En?’

’Ik zei het u al, het is over, uit. Ik heb het boek Henriëtte dichtgeslagen en ik ben niet van plan om het ooit weer op te pakken.’

’Was je gisteren hier?’

Herman Frederiks schudde zijn hoofd.

’Ik was gisteren bij mijn moeder. ’s Avonds om acht uur ben ik naar café Het Spruitje op de Rozengracht gestapt. Daar werk ik als barkeeper. Vannacht, na sluitingstijd, ben ik hier naar de Oude Waal gegaan. Straks komt mijn moeder om de zaak wat op te ruimen en om mijn was te doen.’

Hij grinnikte.

’Het wordt tijd. Ik heb geen schone broek meer aan mijn kont.’ De Cock stond op en liep naar het raam.

’Je hebt hier een mooi uitzicht.

Herman Frederiks kwam naast hem staan.

’Ik kijk nooit uit het raam.’

De Cock negeerde de opmerking. Hij wees voor zich uit over het water.

’Wie woont daar in die bouwval?’

Herman Frederiks trok zijn schouders op.

’Ik heb er wel eens junks gezien, zwervers, krakers. Er wordt gezegd dat die pandjes zullen worden gerenoveerd. Ze zijn totaal uitgewoond. Het is een schande dat men die mooie geveltjes heeft laten verslonzen. Maar de gemeente is soms zo laks.’ De Cock draaide zich naar hem toe.

’We hebben daar gistermiddag op de tweede verdieping een lijk gevonden.’

Herman Frederiks grinnikte.

’Het verbaast mij niks. Soms stikt het daar van ongure elementen.’

De Cock keek hem strak aan. Zijn scherpe blik tastte zijn gelaatstrekken af.

’Het was het lijk van Henriëtte de Waal… met een dichtgeknepen strot.’

Vledder stapte traag, met afhangende schouders, de grote recherchekamer binnen. Zijn anders zo heldere en vrolijk twinkelende ogen stonden dof en zijn gezicht zag asgrauw. Met een zucht liet de jonge rechercheur zich op de stoel achter zijn bureau zakken.

De Cock keek hem bezorgd aan.

’Wat is er? Ben je ziek?’

’Nee.’

’Grieperig?’

Vledder schudde zijn hoofd.

’Ik voel mij alleen een beetje rot,’ reageerde hij nukkig. De Cock knikte begrijpend.

’Hoe was de sectie?’ vroeg hij belangstellend.

Vledder leunde vermoeid achterover.

’We hebben het er wel eens meer over gehad. Bij een volgende gelegenheid woon jij de gerechtelijke sectie maar weer eens bij,’ sprak hij mat. ’Ik zal er nooit aan wennen. Ik heb er nog steeds moeite mee. Zo’n mooie jonge vrouw bij dokter Rusteloos onder het mes… het is alsof het hart in je lijf omkeert.’ De Cock trok gelaten zijn schouders op.

’Het hoort erbij. Het is een deel van je beroep. In mijn jonge jaren bij de recherche zat ik in hetzelfde schuitje.’