Выбрать главу

’Je zou mij nog wat vertellen?’

Herman Frederiks boog zich naar hem toe.

’U moet die twee meiden van de Herenmarkt,’ sprak hij bedachtzaam, ’niet zonder meer uitsluiten omdat het toevallig meiden zijn. Ze zijn volgens mij niet zo onschuldig. Ik heb het nooit zo goed begrepen, maar volgens mij hadden ze Henriëtte in hun macht. Ik heb zo vaak tegen Henriëtte gezegd dat ze bij die twee weg moest gaan, maar dat deed ze niet. Het leek wel of ze niet van die twee los kon komen.’

De Cock keek hem onderzoekend aan.

’Lesbiennes?’

Herman Frederiks lachte vrijuit.

’Allemensen, nee, Henriëtte in ieder geval niet. Henriëtte was geen lesbienne.’ Hij grinnikte. ’En ik kan het weten.’

’Waar vrijden jullie met elkaar… op de Herenmarkt in haar kamertje?’

Herman Frederiks schudde zijn hoofd.

’Bij mij thuis.’

’Op de Oude Waal?’

’Ja.’

’En keek ze wel eens uit het raam?’

Herman Frederiks grinnikte om zoveel onnozelheid.

’Allicht. U hebt vanmorgen gezien hoe mooi ons uitzicht is.’

’Ze moet dat pandje over het water aan de Binnenkant hebben gekend?’

Herman Frederiks knikte.

’Zeker. We hebben het er samen wel eens over gehad, dat het zo zonde was…’

Hij stokte.

’Ik heb vanmiddag uit het raam gekeken… dat wilde ik u vertellen. Er was daar een vrouwtje dat veel belangstelling voor het pandje had waar Henriëtte werd vermoord. Ze liep er telkens langs en keek.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Wat voor een vrouwtje?’

Herman Frederiks verschoof iets op zijn stoel.

’Ik ben naar buiten gegaan om haar eens van dichtbij te bekijken. Zo vanuit het raam is de afstand over het water wat groot.’

’Je bent naar de Binnenkant gelopen?’

Herman Frederiks knikte.

’Wauw, wat een meid. Een plaatje, gewoon een plaatje. Lang blond haar, een prachtige boezem en mooie lange slanke benen. Het regende, maar zelfs in het plastic was ze mooi.’

Toen Herman Frederiks uit de grote recherchekamer was verdwenen met de toezegging dat hij vanaf nu het pandje aan de Binnenkant in de gaten zou houden, keken de beide rechercheurs elkaar aan.

Het was Vledder die hun gedachten verwoordde.

’Wat doet Mariandel von Liechtenstein bij dat pandje aan de Binnenkant?’

De Cock knikte.

’De beschrijving die Herman Frederiks gaf, liet aan duidelijkheid niets te wensen over. Er zijn gelukkig meer mooie vrouwen op deze aardkloot, maar ik ga er absoluut vanuit dat het Mariandel was die belangstelling toonde.’

Vledder zwaaide.

’Is haar betrokkenheid bij de moord op Henriëtte de Waal groter dan zij heeft toegegeven? In hoeverre heeft zij tegen ons gelogen? Door haar zijn wij naar de Binnenkant gestapt en hebben daar het lijk van Henriëtte de Waal ontdekt.’

De Cock knikte.

’Drie dagen na haar dood,’ sprak hij somber. ’Wij hebben die weeïg zoete lucht van chloroform niet meer kunnen ruiken. Die was al vervlogen.’

Vledder snoof.

’Wist Mariandel op dat moment al wat wij aan de Binnenkant zouden vinden?’

’Mogelijk.’

’Hoe?’

’Door haar vriend Matthias von Ravensburg.’

Vledder keek hem gretig aan.

’Zullen wij haar nog eens onder verhoor nemen, echt, met wat meer druk?’

’Wanneer?’

’Nu?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Het is gisteravond ook laat geworden.’

De oude rechercheur streek met de toppen van zijn vingers langs zijn hals.

’Ik heb een ander voorstel. Mijn dorstige keel snakt naar het fluweel van een cognackie.’

Vledder lachte vrolijk.

’Smalle Lowietje.’

Lowietje, ter aanduiding van zijn geringe borstomvang in penozekringen meestal Smalle Lowietje genoemd, trok zijn levendig muizensmoeltje in een vriendelijke plooi, veegde zijn vingers langs zijn morsig vest en stak de oude rechercheur spontaan zijn hand toe.

’Welkom in mijn nederig etablissement.’ De Cock hees zijn zware bovenlijf op een barkruk. ’Sinds wanneer spreek jij bescheiden van een nederig etablissement?’

Smalle Lowietje grinnikte.

’Sinds een of andere vent van de Warenwet toevallig ontdekte dat ik ondanks een verbod, mijn clientèle toch warme kroketten en bitterballen serveerde en hij mij opnieuw duidelijk maakte dat de inrichting van mijn kroeg voor het serveren van dergelijke versnaperingen niet deugt.’

’Gaan de kroketten en bitterballen er nu uit?’

Smalle Lowietje trok zijn schouders op.

’Nonsens. In ieder huishouden vind je op de kookplaat een pannetje frituurvet en in de koelkast kroketten en bitterballen. En dat mag ik in mijn etablissement niet hebben?’ De tengere caféhouder wuifde het onderwerp weg. Hij bracht een gulle lach. ’Hetzelfde recept?’

Zonder op antwoord te wachten dook hij onder de tapkast en kwam weer boven met een fles pure Franse cognac Napoleon, die hij met een haast devoot gebaar voor de rechercheurs neerzette.

’Ik heb nog steeds een leuk voorraadje,’ lispelde hij vergenoegd. ’Voorlopig kan ik je nog bedienen.’

Hij pakte drie diepbolle glazen en schonk in, statig, plechtig, als gold het een ceremonieel gebeuren.

Smalle Lowietje dronk altijd een glas mee.

De Cock keek vriendelijk glunderend toe. Hij hield van die momenten. En hoewel hij wist dat de tengere caféhouder een dief was, een heler, een man die in zijn leven vrijwel alles had gedaan wat God in zijn wijsheid had verboden, hield hij van Lowietje.

Toen Smalle Lowietje zijn ceremonie had voltooid, nam de grijze speurder het bolle glas op en warmde de cognac schommelend in de kom van zijn hand. Met gesloten ogen snoof hij de prikkelende geur en liet, met op zijn grof gezicht een expressie van opperste verrukking, het gouden vocht door zijn keel glijden.

’Dit nu,’ sprak hij hoofdknikkend, ’zijn van die schaarse momenten van hemels geluk, die wij hier op aarde al mogen beleven.’

Smalle Lowietje keek hem met een blik vol genegenheid aan.

’De Cock,’ sprak hij bewonderend, ’je zegt het zo mooi. In jou leeft een poëet. Carmiggelt zou het je niet verbeterd hebben.’ De grijze speurder zette zijn glas neer.

’Heb je gehoord dat de korpsleiding van de Amsterdamse politie het plan heeft om het bureau Warmoesstraat te sluiten?’ Smalle Lowietje schudde zijn hoofd.

’Dat gebeurt niet,’ sprak hij ferm. ’De hele buurt is erop tegen. We hebben al een commissie gevormd om tegen die sluiting te protesteren. De burgemeester moet dat verbieden. En als die niet luistert, gaan we met spandoeken naar Den Haag.’ De Cock keek hem schuins aan.

’Zit jij in die commissie?’

Smalle Lowietje knikte nadrukkelijk.

’Ik ben penningmeester.’

De Cock gniffelde.

’Linke soep.’

De tengere caféhouder keek hem verontwaardigd aan.

’Niks vuile handjes. Dit wordt voor mij een eerlijke strijd. Bureau Warmoesstraat moet blijven.’

De Cock liet zich nog eens inschenken.

’Hoe… eh, hoe kom ik aan chloroform?’

’Chloroform?’

De Cock knikte.

’Dat goedje waarmee je iemand kan bedwelmen.’

’Heb jij dat nodig?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Wij zijn bezig met de moord op een jonge vrouw. Ze werd gewurgd, maar voordat iemand zijn of haar handen om haar nek sloeg, was zij, zo nemen wij met stelligheid aan, bedwelmd… weerloos gemaakt met chloroform.’

’Een rotstreek.’

De Cock grinnikte.

’Daar zijn we het over eens.’