’Waar gebeurde het?’
’In een kraakpandje aan de Binnenkant.’
Het muizensmoeltje van Smalle Lowietje werd gekweld door ernstig denkwerk.
’De Binnenkant. Daar tippelde Dolle Greet. Dat kraakpandje gebruikte ze als afwerkplek.’
Met de zachte gloed van cognac in hun aderen verlieten de twee rechercheurs het schemerig intieme lokaaltje van Smalle Lowietje en schuifelden te midden van een leger van behoeftigen over de oude Achterburgwal.
Het was donker en druk op de Wallen. Het seksbedrijf draaide op volle toeren. Vrijwel elk hoertje was bezet. Het leek alsof het voorjaar de heren der schepping prikkelde tot extra uitgaven. Voor de deur van het werkkamertje van een exotische schone uit de Soedan, die net een gordijn opentrok, stonden zelfs mannen in de rij.
Vanaf de Achterburgwal liepen ze door de smalle Oude Kennissteeg en staken daar de brug over naar het Oudekerksplein. Het begon te motregenen en De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog.
Vledder keek hem van terzijde aan.
’Ken jij Dolle Greet?’
De Cock knikte.
’Ik dacht niet dat ze nog wat deed. Ze is niet zo jong meer. Ze heeft nooit achter een raam gezeten. Ze tippelde altijd en bracht haar klantjes naar zo’n derderangs hotelletje.’
Vledder glimlachte.
’Een kraakpand is goedkoper.’
Bij de Sint Annendwarsstraat drukte De Cock een groene deur open en hees zijn negentig kilo een smalle, steile en krakende trap op.
Vledder kwam hem na.
’Wat doen wij hier?’ vroeg hij verbaasd.
Zijn oude collega klom verder.
’Kijken of Dolle Greet thuis is.’
Op het portaaltje van de eerste etage voelde De Cock aan de kruk van de woningdeur. Toen die meegaf, duwde hij de deur open en stapte meteen via het keukentje de woonkamer binnen. Op een lage bank, slechts gehuld in een zwarte peignoir, zat Dolle Greet. Het plotseling bezoek van de beide mannen bracht haar niet uit haar evenwicht. Ze keek naar De Cock op.
’Hee, ouwe dievenvanger. Moet je mij hebben?’
De Cock schudde lachend zijn hoofd.
’Ik heb niets tegen je, Greet.’ Hij keek haar onderzoekend aan. ’Moet je niet op pad vanavond?’
Dolle Greet wees naar haar keel.
’Ik heb een beetje last van astma en met dat natte weer, het gaat op je keel zitten.’
’Jij tippelt toch op de Binnenkant en brengt je klantjes naar een kraakpand?’
’Je bent goed geïnformeerd.’
De Cock negeerde de opmerking.
’We hebben in dat kraakpandje op de tweede etage een vrouwtje gevonden… vermoord.’
Dolle Greet sloeg een hand voor haar mond.
’Zo’n jong ding in een blauw uniform?’
’Ja.’
’Och God.’
’Heb je haar daar vaak gezien?’
Dolle Greet schudde haar hoofd.
’Een enkele keer. Ik had net op de eerste etage een klantje afgewerkt en schikte nog wat aan mijn kleren, toen ze langs de trap af naar beneden kwam. Ik heb maar een glimp van haar gezien.’
’Wanneer was dat?’
’Een dag of wat geleden. Dat weet ik niet meer zo precies.’
’Heb je wel eens iemand in haar gezelschap gezien?’
’Nee.’
’Heb je wel eens iemand… net als die meid… van boven van die trap zien komen?’
Dolle Greet knikte.
’Een man.’
’Wat voor een man?’
’Een heer. Een goedgeklede man.’
De Cock zuchtte.
’Heb je niet meer? Ik bedoel, kun je die man niet verder omschrijven?’
Dolle Greet schudde haar hoofd. Op haar gezicht lag een pijnlijke trek.
’Het was donker, aardedonker… ’s avonds een uur of elf. Ik… eh, ik tippel altijd in het donker. Dan valt mijn ouwe kop niet zo op.’
Ze liepen van de Sint Annendwarsstraat terug naar het Oudekerksplein en via de Enge Kerksteeg naar de Warmoesstraat. Vledder zuchtte.
’Dat bracht ook niet veel op. Wat is een heer, een net geklede man? Ze heeft geen gezicht gezien en kan verder niets zeggen over de kleding van die man.’
’Het is niet meer dan een impressie. In ieder geval weten we dat Henriëtte de Waal op dat late uur nog bezoek kreeg.’ Vledder blikte opzij.
’Van haar moordenaar?’
De Cock ademde diep.
’Je kunt van Dolle Greet niet verwachten dat ze de dagen precies bijhoudt. Zolang ik haar ken, leeft ze gewoon van de ene dag in de andere.’
Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Kusters hen naar de balie.
De Cock liep op hem toe.
’Wat heb je?’
De wachtcommandant wees omhoog.
’Boven zit een jonge vrouw op je te wachten. Je mag haar wel een glaasje water geven. Het lijkt of ze geesten heeft gezien.’ De Cock luisterde niet langer. Hij stormde de trappen op naar de tweede etage. Op de bank bij de toegangsdeur naar de grote recherchekamer zat Mariandel von Liechtenstein.
Toen ze de oude rechercheur in het oog kreeg, kwam ze overeind en waggelde naar hem toe.
De Cock ving haar op.
’Wat is er?’ vroeg hij verschrikt.
Mariandel von Liechtenstein slikte.
’Er ligt een dode vrouw.’
’Waar?’
’In dat kraakpand aan de Binnenkant.’
8
De Cock leidde Mariandel von Liechtenstein de grote recherchekamer in en liet haar op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen.
De oude rechercheur wenkte Vledder.
’Haal een glas water voor haar.’
De jonge rechercheur keek hem verward aan.
’Moeten we niet…?’
Hij maakte zijn zin niet af.
De Cock schudde zijn hoofd.
’Lijken lopen niet weg.’
De grijze speurder ging achter zijn bureau zitten en wendde zich tot Mariandel von Liechtenstein.
’Hoe weet u,’ opende hij vriendelijk, ’dat daar in het kraakpand aan de Binnenkant een dode vrouw ligt?’
Voordat Mariandel kon antwoorden, reikte Vledder haar een glas water. Ze pakte het dankbaar aan en nam een paar slokken. Haar tanden tikten tegen het glas.
’Ik heb haar zien liggen,’ antwoordde ze zacht.
’U bent dus dat pand ingegaan?’
Mariandel zette het glas voor zich op het bureau. Haar handen trilden nog, maar er kwam weer wat kleur op haar wangen.
’Ik wil Matthias terug.’
Het klonk bijna smekend.
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
’Matthias heeft zich nog niet met u in verbinding gesteld?’
’Nee.’
’Ook niet telefonisch?’
Mariandel schudde haar hoofd.
’Hij geeft taal noch teken. Ik ben zo bang dat er iets met Matthias is gebeurd. Die gedachte houdt mij de hele dag bezig. U weet niet hoeveel voetstappen ik daar aan de Binnenkant al heb liggen. Ik loop daar maar heen en weer. Die plek trekt mij aan als een magneet. In mijn hart heb ik de zekerheid dat ik Matthias daar nog eens zal treffen.’
Ze zweeg even.
’Als hij nog leeft.’
De Cock boog zich iets naar haar toe.
’Hoe ging dat vanavond. Ik bedoel, hoe vond u die dode vrouw?’
Mariandel ademde diep.
’Ik ben al een paar maal in dat pand de trap opgelopen naar de tweede verdieping. Ik heb aan de deur gevoeld. Die was steeds op slot.’
De Cock keek haar verrast aan.
’Vanavond niet?’
’Ook.’
De Cock toonde verbazing.
’Hoe kwam u dan binnen?’
’Met een sleutel.’
De Cock spreidde zijn handen.
’Dat behoeft wel enige verklaring,’ sprak hij streng. ’Hoe kwam u aan een passende sleutel?’
Mariandel pakte haar glas weer op en nam enige slokken.
’Het feit dat Matthias bij mij weg is gegaan, kan ik niet verkroppen. Het spookt in mijn hoofd. Ik kan het niet vatten. Al dagenlang peins ik mij suf, zoek naar het waarom. Mijn trots zegt me dat hij niet vrijwillig van mij wegblijft. Er moet iets zijn wat hem ervan weerhoudt om terug te keren. Ik kan niet geloven dat hij…’