Выбрать главу

Op weg naar de Warmoesstraat overviel hem een sinister voorgevoel. Het klauwde in zijn borst en omklemde zijn hart. Half in draf liep hij verder, de Warmoesstraat voorbij, de Lange Niezel in. Verder via de Stormsteeg en de Binnen Bantammerstraat naar de Binnenkant. Voor het kraakpand 753 bleef hij staan. Hij voelde hoe zijn bloed pulseerde in een slagader in zijn nek.

Toen het kloppen iets rustiger was geworden en ook zijn ademhaling zijn oude ritme had hervonden, ging hij naar binnen en hees zijn negentig kilo langs een krakende trap naar de tweede etage. Opnieuw tastte hij naar zijn geliefd apparaatje. Toen hij de deur had geopend, was hij niet geschokt. Ze lag daar, zoals hij had verwacht haar te vinden… Josine Wijngaarden, met roodpaarse striemen aan haar hals.

11

De Cock had moeie voeten.

Ze waren er ineens, onaangekondigd. Het kwam als een donderslag bij heldere hemel. Hij leunde achterover en legde zijn voeten op een hoek van zijn bureau. Met een van pijn vertrokken gezicht bevoelde hij zijn kuiten. Het was alsof geniepige kleine duiveltjes uit pure boosaardigheid met duizend spelden in zijn kuiten prikten. Hij kende de pijn die uit de holten van zijn voeten kwam, langs zijn hielen omhoogtrok en zich vastzette in zijn kuiten. Hij wist ook wat die pijn betekende. Telkens als de zaken slecht verliepen, als zijn onderzoeken dreigden te verzanden en als hij het machteloze gevoel had volkomen in het duister te tasten, gaven die helse duiveltjes acte de présence. Vledder keek hem bezorgd aan.

’Zijn ze er weer… de duiveltjes?’

De Cock knikte en sloot zijn ogen. Enkele minuten bleef hij zo zitten, bewegingloos en geconcentreerd. Zijn markant gezicht leek een stalen masker. Om de pijn te verdrijven zette hij zijn tanden in zijn onderlip.

’Het gaat wel weer over,’ sprak hij mat. ’Die pijn is nog wel te verdragen, maar de wetenschap dat wij na drie moorden en dagen van intensief speuren met ons onderzoek in feite nog geen stap verder zijn gekomen, bezorgt mij een angstig voorgevoel.’ Vledder keek hem met een blik vol ongeloof aan.

’Ben je bang dat wij er niet uitkomen… dat de moordenaar ons ontglipt?’

’Dat kan toch gebeuren. Hoeveel moorden blijven niet onopgelost?’

Vledder schudde zijn hoofd.

’Niet bij ons.’

De Cock snoof.

’Die stomme Josine Wijngaarden. Als ze naar mij had geluisterd, had ze nu nog geleefd en waren wij dichter bij de oplossing gekomen. We hadden haar dan als lokaas voor de moordenaar kunnen gebruiken. Nu hebben wij niets meer om hem tot actie te bewegen. De drie meiden zijn dood. Ik denk dat de moordenaar of moordenares van niemand meer iets heeft te duchten.’

De oude rechercheur trok de pijpen van zijn pantalon iets terug en wreef over zijn kuiten. Het verzachtte de pijn. Toen de pijn geheel was weggetrokken, veranderde de uitdrukking op zijn gezicht. Hij leek weer strijdbaar. Met een paar wilde gebaren schoof hij de pijpen van zijn pantalon terug en nam zijn benen van het bureau.

’Hoe was de sectie?’

Vledder gebaarde achteloos.

’Een kopie van gisteren en morgen… een kopie van vandaag.’

’Geen beschadigde lever en nieren?’

Vledder schudde zijn hoofd.

’Dat is individueel. Het lijf van Annette van Dijk kon chloroform blijkbaar wel verdragen. Buiten de gebroken kraakbeenringetjes in haar luchtpijp zag ze er vanbinnen puntgaaf uit.’ De jonge rechercheur keek op.

’Heb jij nog wat geroken vanmiddag?’

’Bij Josine Wijngaarden bedoel je?’

’Ja.’

’Nauwelijks waarneembaar. Er hing nog wel iets van een weeïg zoete lucht. Maar drie dagen achtereen is daar met chloroform gemorst en van enige ventilatie is in dat hok geen sprake.’ Vledder grinnikte.

’Ik ben blij dat er op de Herenmarkt geen vier vrouwen bijeen woonden.’

De Cock knikte begrijpend.

’Dan konden wij morgen wellicht nog een moord verwachten.’ De oude rechercheur kwam opmerkelijk kwiek uit zijn stoel overeind.

’Hoe laat hebben we het?’

Vledder grinnikte.

’Kan je niet meer klokkijken?’ vroeg hij. ’Het is kwart over tienen.’

De Cock trok zijn kin iets op.

’Mooie tijd,’ riep hij opgeruimd. ’Ik heb wat bedacht om het commissaris Kauwenaar in Hilversum flink lastig te maken. We sturen hem iemand op zijn dak die hij niet zo gemakkelijk ambtelijk van zich af kan schudden.’

’Wie?’

De Cock grijnsde.

’Mariandel von Liechtenstein.’

Vledder reageerde verrast.

’Mariandel von Liechtenstein?’

De Cock knikte.

’Jij gaat straks naar haar toe en vertelt haar dat wij ervan overtuigd zijn dat commissaris Kauwenaar in Hilversum haar Matthias von Ravensburg verborgen houdt. Mogelijk zelfs in zijn eigen woning. Zeg haar, dat commissaris Kauwenaar dat vermoedelijk zal ontkennen. Druk haar op het hart dat zij niet uit Hilversum moet vertrekken voor zij haar Matthias weer in de armen heeft gesloten.’

Vledder glimlachte.

’Ik vind dit weer zo’n vuile vossenstreek van jou. Alleen jij kunt zoiets verzinnen. Commissaris Kauwenaar zal je vervloeken.’

De Cock grijnsde.

’Dat doet hij maar. Uiteraard heb je gelijk: een vos verliest wel zijn haren, maar niet zijn streken. Besef wel dat ik mij vanmorgen vreselijk aan die Kauwenaar heb geërgerd.’

De grijze speurder gleed langzaam met de top van zijn pink over de rug van zijn neus.

’En laat Mariandel von Liechtenstein,’ sprak hij nadenkend, ’in Hilversum aan commissaris Kauwenaar duidelijk maken dat ik inmiddels het aandeel van Matthias van Ravensburg in de affaire van de dwaze maagden ken.’

Vledder keek hem met grote ogen aan.

’Ken jij zijn aandeel?’ vroeg hij verbijsterd.

De Cock schudde zijn hoofd.

’Niet precies. Maar dat behoeven Mariandel von Liechtenstein en commissaris Kauwenaar niet te weten. De mededeling kan voor Kauwenaar een reden zijn om Matthias von Ravensburg niet langer voor ons verborgen te houden.’

’Maar je krijgt toch problemen als je die bewering niet waar kunt maken?’

De Cock plukte aan zijn onderlip.

’Het is… eh, het is niet helemaal een slag in de lucht. Ik hoop vanavond meer duidelijkheid te krijgen.’

’Waarin?’

’De manier waarop Matthias von Ravensburg in de affaire betrokken raakte.’

Vledder keek nadenkend aan.

’Ga jij vanavond ook nog op pad?’

De Cock knikte.

’Een eenzame missie,’ sprak hij raadselachtig. ’Een bezoek aan een oude vriend.’ Hij grijnsde breed. ’Vriend… het is meer een gabber.’

De Cock rolde zijn bureaustoel op wieltjes wat naar achter en stond op. Licht waggelend slenterde hij naar de kapstok, wurmde zich in zijn regenjas, pakte zijn oude hoedje en schoof het achter op zijn hoofd. Zwaaiend liep hij de recherchekamer uit. Via de Oudebrugsteeg, de Nieuwezijds Kolk, langs het Korenmetershuisje liep hij naar de Nieuwezijds Voorburgwal en stak de rijbaan over. Na een paar steegjes kwam hij op de Blauwburgwal en bereikte via de Heren- en de Prinsenstraat, de Prinsengracht.

Peinzend sjokte hij over het smalle trottoir. Het was stil op de gracht, bijna beangstigend stil. Het geraas van het verkeer was ver weg. Langs de walkant tussen de bomen scharrelde een eenzame rat.

De Cock merkte hem nauwelijks op. De moord op de drie dwaze maagden spookte door zijn gedachten. Hij vroeg zich af hoe zij zo dom hadden kunnen handelen. De eerste moord, de moord op Henriëtte de Waal, had toch een waarschuwing moeten zijn.

Hij stak de rijbaan van de Westerstraat over en liep naar de Noordermarkt. Achter de hervormde kerk, voor een klein huisje met een hoog raam, bleef hij staan. Midden op de ruit stond in sierlijke krulletters: