De oude rechercheur blikte op de verlichte wijzerplaat van zijn polshorloge. Het was kwart voor tien. Hij had nog een kwartier. Volgens de afspraak die Matthias von Ravensburg onder zijn toezicht met de moordenaar had gemaakt, zou de ontmoeting om exact tien uur in het vertrek op de tweede etage plaatsvinden. De grijze speurder hield er terdege rekening mee dat de moordenaar uit oogpunt van verrassing iets eerder zou komen opdagen. Dat was hem wel eens vaker overkomen. De Cock glimlachte fijntjes. Maar hoe dan ook, de moordenaar wachtte geen Matthias von Ravensburg, maar een zeer weerbare Fred Prins, die, zo was De Cocks overtuiging, de man gemakkelijk onder controle zou brengen.
De oude rechercheur bedacht dat hij veel had te danken aan het tweetal Appie Keizer en Fred Prins. Het aantal keren dat deze mannen hem in een avontuur hadden bijgestaan, was bijna niet meer te tellen. Hij zou Buitendam, in goede bui, eens attenderen op het feit dat deze mannen wel eens voor een beloning in aanmerking dienden te komen.
De mobilofoon in de binnenzak van zijn regenjas kraakte. De stem van Appie Keizer kwam door.
’Van welke kant verwacht je dat hij zal komen?’
De Cock pakte zijn mobilofoon.
’Dat had ik je moeten zeggen. De Binnenkant heeft eenrichtingsverkeer. Als goed weggebruiker komt hij vanuit de richting Kalkmarkt. Maar daar zou ik maar niet op rekenen. Ik weet ook niet of hij te voet komt of met een auto. Het lijkt mij het beste dat je zo dicht mogelijk in de buurt van het kraakpand blijft.’ Hij borg zijn mobilofoon weer weg en stootte Vledder aan. ’Kan jij met jouw nachtkijker beide zijden van de Binnenkant in het oog houden?’
Vledder bromde.
’Niet tegelijk.’
’Probeer het toch maar. Je kunt van de ene zijde van de wagen naar de andere stappen. Er zijn kijkgaten aan beide kanten van de bus.’
De mobilofoon in zijn regenjas kraakte en opnieuw kwam de stem van Appie Keizer door.
’Vanaf de Kalkmarkt komt langzaam een auto rijden. Ik heb zijn kenteken genoteerd. Het is een bordeauxrode Peugeot vier-nulzes.’
Vledder naast hem ademde diep.
’Hij rijdt door.’
De Cock snoof.
’Hij kijkt of de kust hier veilig is. Hij kan rondrijden via de Prins Hendrikkade en straks weer vanuit de richting Kalkmarkt komen.’ Vledder gniffelde.
’Ik verwacht niet dat hij zijn wagen voor de deur van het kraakpand parkeert.’
De Cock reageerde niet. Hij voelde hoe de spanning bezit van hem nam. Zijn hart bonkte in een hoog tempo en een ader pulseerde in zijn hals.
De minuten verstreken langzaam… elke minuut een eeuwigheid. Appie Keizer kwam opnieuw door.
’Er komt te voet een man vanuit de richting Kalkmarkt. Ik kan zijn gelaatstrekken van hieruit niet onderscheiden. Maar ik ga niet dichter naar hem toe want dan hoort hij misschien mijn stem.’
De Cock stootte Vledder aan.
’Heb je gehoord wat Appie zei? Kan je hem met de kijker zien?’
’Ja. Hij komt dichterbij. Nog even, dan moet jij hem vanuit de achterdeuren ook kunnen zien.’
De Cock hijgde.
’Het is hem. Hij gaat naar binnen.’
De Cock en Vledder verlieten haastig de laadruimte van het bestelbusje en posteerden zich bij de toegangsdeur van het kraakpand. Binnen klonk een hevig rumoer en enkele seconden later stormde een man langs hen heen de straat op.
Appie Keizer en Vledder zetten onmiddellijk de achtervolging in. Vooral Vledder had een snelle start. De afstand tussen hem en de vluchtende man werd zichtbaar kleiner.
Half waggelend kwam Fred Prins de trap van het kraakpand af. Om zijn kleding hing de weeïg zoete geur van chloroform. De Cock keek hem verschrikt aan.
’Wat is er gebeurd?’
Fred Prins keek hem met geloken ogen aan.
’Smeer… smeerlap,’ stotterde hij. ’Toen hij mij zag smeet hij een flesje met chloroform tegen de kale muur. Het plofte uit elkaar en de inhoud droop van de wand. Ik was even bedwelmd.’ De Cock knikte.
’En hij zag kans te vluchten.’
’Ik kon er niets aan doen.’
De Cock schudde zijn hoofd.
’Natuurlijk niet,’ sprak hij geruststellend. ’Ik heb niet bedacht dat de man het flesje met chloroform ook als projectiel kon gebruiken.’
De oude rechercheur keek de gracht af en zag hoe Vledder de vluchtende man met een flying tackle velde.
Nog onvast ter been liep Fred Prins aan de zijde van De Cock naar de plek waar Vledder met zijn volle gewicht boven op een liggende man zat. Toen ze naderbij waren gekomen, keek de jonge rechercheur hijgend omhoog. Hij wees naar het hoofd tussen zijn knieën.
’Het is De Koning… Lubbert de Koning van de ErDeeCeeAa… die stoffige personeelschef van de Real Dutch Continental Airlines.’
De Cock knikte traag.
’Le Roi Lumière.’
14
De ding-dong in de gang dreunde nog een beetje na. De Cock deed de deur van zijn woning open. Voor hem op de stoep stond Vledder. De jonge rechercheur lachte wat verlegen. In zijn linkerhand bungelde een fraai boeket frisse lentebloemen.
’Voor je vrouw,’ legde hij uit. ’Hoe langer ik jou ken, hoe meer ik jouw vrouw…’
De Cock stak afwerend zijn hand op.
’Je hebt mij de vorige keer beloofd dat je van tekst zou veranderen.’
Vledder schudde zijn hoofd.
’Waarom? Mijn inzichten omtrent jou zijn hetzelfde gebleven. Ik heb vaak moeite om jouw invallen te volgen. Jouw vrouw zal daar zeker smartelijk onder lijden… vandaar mijn bewondering voor haar.’
De grijze speurder bekeek het boeket.
’Geen rode rozen?’
Vledder glimlachte.
’Dit is de keuze van Edmay, en ik heb mij voorgenomen om in de toekomst haar ideeën te volgen. Ze is een wijze jonge vrouw.’
’En die heb jij nodig?’
Vledder knikte.
’Net zoals ik in mijn werk jou nodig heb.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
’Jullie zouden toch zo rond de kerstdagen trouwen? Ik had als jouw getuige al een splinternieuw kostuum gekocht en een overhemd met een butterfly… je weet wel, zo’n chic vlinderdasje.’
Vledder gebaarde met zijn vrije rechterhand.
’We stellen het een jaartje uit… om te sparen. Nu de hypotheekrente zo laag is, kunnen we wellicht een huis kopen.’
’Toe maar.’
’Het is de trend.’
De Cock wuifde om zich heen.
’Ik,’ sprak hij somber, ’betaal gelaten mijn jaarlijks stijgende huurkosten.’
De jonge rechercheur liep verder de gang in.
’Zijn de anderen er al?’
De Cock knikte.
’Appie Keizer en Fred Prins zitten bij mijn vrouw en hebben het hoogste woord. En zoals gewoonlijk luistert mijn vrouw geduldig.’
Ze stapten de woonkamer binnen. Mevrouw De Cock kwam onmiddellijk overeind en schudde Vledder ter begroeting de hand. Met een gebaar van opperste verrukking nam ze het boeket in ontvangst.
’Wat mooi.’
Ze wuifde uitnodigend naar een diepe fauteuil.
’Ga zitten,’ riep ze vrolijk. ’Mijn man vroeg zich al af waar je bleef.’
Vledder nam plaats. Zijn gezicht stond ernstig.
’Ik… eh, ik heb even geaarzeld of ik vanavond wel zou komen.’ Mevrouw De Cock keek hem verrast aan.
’Waarom?’
’Ik was nogal moe. Ik heb de hele dag gesjouwd om alles te regelen.’
’Wat moest je regelen?’
’Heeft uw man van de begrafenis verteld?’
Mevrouw De Cock schudde haar hoofd.
’Jurrian is thuis niet altijd even openhartig.’
Vledder keek naar De Cock.
’Zal ik?’
De grijze speurder knikte.
’Daar is toch niets geheimzinnigs aan?’
Vledder zuchtte diep.
’Uw dierbare echtgenoot is soms een sentimentele oude dwaas. Hij vond het een gepaste gedachte om de drie dwaze maagden tegelijkertijd op een en dezelfde dag te laten begraven. Ze zijn alledrie, zo is zijn redenering, door hetzelfde idee bevangen geweest en hebben daardoor alledrie de dood ontmoet.’