Vledder keek verbaasd op.
‘Je bedoelt dat ze werkelijk de kans loopt om gedood te worden?’
In gedachten verzonken knikte De Cock traag voor zich uit. Ineens kwam er een glimlach. Jolige accolades dansten vrolijk rond zijn mond.
‘Ik begin mij toch voor die dode ganzen te interesseren.’
Vledder grijnsde. ‘Het zal de commissaris welgevallig zijn.’
De oude speurder stond op. Hij leek plotseling vol veerkracht. Hij gebaarde wijs naar Vledder.
‘Ga eens na wat die Ivo van Blijendijk in Antwerpen al zo uitspookt. En ik wil ook graag inlichtingen over neef Izaak en nicht Irmgard.’
Vledder kwam naast hem staan.
‘Denk je toch dat die drie erbij betrokken zijn?’
De Cock grinnikte.
‘Met een fortuin dicht bij de hand komt een mens soms op vreemde ideeën.’ Hij slenterde naar de kapstok en greep zijn regenjas eraf.
Op zijn bureau rinkelde de telefoon.
Vledder nam de hoorn op. Het duurde even. Toen verbrak hij de verbinding. Met zijn jas half aan, liep De Cock op hem toe.
‘Is er wat?’
‘Igor Stablinsky is gesignaleerd.’
‘Waar?’
‘Hij reed met een gestolen BMW door Bussum.’
‘Bussum?’
Vledder knikte met een bleek gezicht.
‘Daar woont oom Immanuel.’
6
Ze reden met een matig gangetje in hun Volkswagen van het Damrak naar het Rokin. Een schuchter zonnetje prikte door een jagend wolkendek en zette het Koninklijk Paleis op de Dam even in een gouden gloed. Toen verschool ze zich weer achter een dikke zwarte wolk, waaruit opnieuw regen plensde. De Cock keek ernaar. Hij hield van zijn stad. Ze had zoals Rome en Parijs geen zonlicht nodig om te stralen. Amsterdam was al mooi als het regende.
Hij keek opzij naar Vledder, die bekwaam het stuur hanteerde. Een mild gevoel van verbondenheid overviel hem. Hoe lang trok hij al met de jongeman op? Hoeveel zaken hadden zij samen tot een oplossing gebracht? Het waren er vele. Vaak had hij moeite om ze in zijn herinnering terug te roepen. Steeds had de misdaad hen voor nieuwe problemen gesteld. Zoals nu… met die vermaledijde ganzen.
‘Weet je al waar die BMW vandaan komt?’
Vledder knikte.
‘De wagen is hier in Amsterdam gestolen. Vanaf de Amstelveenseweg en wel op dezelfde dag, waarop Igor Stablinsky uit het Huis van Bewaring vluchtte. Het heeft er alle schijn van, dat hij sinds zijn ontvluchting in die wagen heeft gereden.’
‘Nog?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘De wagen is vanmorgen vroeg door de politie in Amersfoort teruggevonden. Aan de voet van de Onze-Lieve-Vrouwetoren. Hij stond daar gewoon tussen andere auto’s geparkeerd. De wagen was iets beschadigd aan het rechter voorspatbord. Vermoedelijk het gevolg van een recente aanrijding.’
‘Is daar al iets van bekend?’
‘Nee… dat wordt nog onderzocht.’
‘Hoe hebben ze Igor in Bussum gesignaleerd?’
Vledder glimlachte.
‘Een paar dienders deden een verkeerscontrole onder leiding van een brigadier. Toen Igor Stablinsky in zijn rode BMW een stopteken kreeg, verminderde hij aanvankelijk zijn snelheid maar gaf daarna vol gas. Een van de controlerende dienders herkende Igor Stablinsky van de foto, die ik van hem in het politieblad had laten opnemen.’
‘En toen?’
‘Ze hebben de rode BMW onmiddellijk op de telex gezet met aandachtvestiging op Igor Stablinsky.’
De Cock grijnsde.
‘Toen achtte Igor het tijd om zich van de wagen te ontdoen. Hij zal inmiddels wel weer in een andere gestolen auto rondrijden.’ Hij stokte en keek op het Rokin tijdens het voorbijrijden geïnteresseerd naar de nieuwe lichtmetalen gevel van het warenhuis van Vroom & Dreesmann… zocht naar storende dissonanten met de oude Munttoren. Maar vond die niet. Hij blikte weer opzij naar Vledder.
‘Heb je de politie in Bussum verteld van oom Immanuel van Blijendijk en Igors morbide belangstelling voor rijke oude mensen?’
Vledder knikte.
‘Ik heb ze zo volledig mogelijk ingelicht. Ze zouden een oogje in het zeil houden.’
Ze reden een tijdje zwijgend verder. Ineens veerde De Cock op.
‘Stond… eh, stond Immanuel van Blijendijk in de agenda van Igor?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik dacht van niet. Ik moet dat nog eens nakijken. Het kan natuurlijk stom toeval zijn geweest dat Igor Stablinsky juist in Bussum op een verkeerscontrole stuitte. Dat had ook ergens anders kunnen gebeuren.’
‘Misschien.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Het feit dat hij in Bussum werd gesignaleerd en de BMW in Amersfoort achterliet, zou erop kunnen wijzen dat hij zich ergens in het Gooi ophoudt.’
Vledder trok zijn schouders op.
‘Ken jij contactadressen van hem in het Gooi?
De Cock antwoordde niet. Hij staarde door de voorruit en scheen in gedachten verzonken. Het duurde een paar seconden, toen draaide hij zich met een ruk naar Vledder.
‘Vind je het niet vreemd dat alle namen in deze affaire met een I beginnen?’
De jonge rechercheur reageerde verrast.
‘Je hebt gelijk… Isolde, Ivo, Izaak, Irmgard, Immanuel… van Blijendijk.’
‘Je vergeet er een.’
‘Wie?’
De Cock kneep zijn lippen samen.
‘Igor… Igor Stablinsky.’
Voor het hek van Blijemeer bleef De Cock staan en keek omhoog. De boog van vergulde letters tegen de achtergrond van een donkere hemel had iets griezeligs, iets macabers.
De zware smeedijzeren deuren, hangend aan kolossale zuilen, deden hem denken aan Urk, zijn geboorteplaats, aan het hek van de oude begraafplaats bij het hervormde kerkje aan de zee. Als kind had het hek hem altijd gefascineerd. Het was een indrukwekkende scheiding tussen leven en dood, waar je toch doorheen kon kijken. Dat was boeiend. Dood was niet ver weg. Je kon hem door de spijlen heen zien, sluimerend onder een mozaïek van grafstenen. Maar wanneer Ouwe Jelle, de doodgraver, voor een begrafenis het hek knarsend opentrok, had hij nooit naar binnen gedurfd. Er was iets dat hem tegenhield. De stap door het hek had hij nooit durven maken. Ook nu voelde hij een lichte schroom.
Vledder begreep zijn aarzeling niet. Hij stapte de grijze speurder voorbij en duwde tegen de rechterhelft van het hek. Het bleek niet afgesloten. Piepend in zijn scharnieren gleed het open. Ze deden het hek achter zich dicht en betraden waakzaam de oprijlaan. Hun voetstappen knerpten in het grind.
Links, op het gazon, lag een hoop witte vogellijven.
De ganzen waren bijeengesleept en opgestapeld. De sleepsporen in het gras waren nog duidelijk te zien. De dode dieren boden een trieste aanblik.
De Cock bukte zich bij een vrij liggende gans en bekeek het dier zorgvuldig. Uiterlijk was er aan de vogel niets te zien. Geen sporen van geweld.
De oude tuinman op klompen sjokte naderbij. Met zijn stok wees hij naar de stapel ganzen.
‘Vergiftigd.’
De Cock kwam overeind en knikte.
‘Daar lijkt het op.’
De man hield zijn hoofd wat scheef.
‘Ik heb ze hier maar op een hoop gegooid,’ bromde hij. ‘Ik weet niet wat je ermee wilt.’
‘Laten onderzoeken… lever, nieren, maag- en darminhoud. Ik wil weten welk vergif er is gebruikt.’
De oude trok zijn gezicht in een grijns.
‘Strychnine.’
De Cock keek hem fronsend aan.
‘Hoe weet je dat?’
De oude tuinman tilde zijn stok omhoog en wees in de richting van het koetshuis.
‘Er is een flinke portie van mijn voorraad strychnine weg… verdwenen. Gemengd door het voer, denk ik, het voer van de ganzen.’