Выбрать главу

‘Is er nog wat van dat voer over?’

De man schudde zijn hoofd.

‘Ik heb de bakken onmiddellijk schoongemaakt.’

De Cock staarde een tijdje naar de stapel dode vogels.

‘Wie?’ vroeg hij somber.

De tuinman maakte een droef gebaartje.

‘Hij heeft er zijn naam niet bijgezet.’

De Cock draaide zich plotseling half om en ging pal voor de tuinman staan. Van dichtbij keek hij hem recht in de ogen.

‘Heb jij dit gedaan, Willem?’

Zijn stem klonk streng, maar had toch een vriendelijke ondertoon.

De oude blikte onbevangen terug.

‘Ik niet. Ik niet.’

Ineens begon zijn onderlip te trillen. ‘Voor een tuinman zijn ganzen geen prettige dieren,’ sprak hij triest. ‘Ze vernielen alles.’ Hij draaide zijn hoofd in de richting van het grote huis. ‘Maar als zij het wil… begrijpt u… ik ben haar slaaf… meer niet.’

De Cock keek de man nog even peilend aan, toen wendde hij zich tot Vledder.

‘Zorg dat die kadavers wegkomen.’

Vledder knikte.

‘Ik zal straks bellen.’

Met z’n drieën slenterden ze op hun gemak naar het grote huis. De tuinman in het midden. Hij wees naar de rij auto’s die voor het koetshuis stonden geparkeerd. ‘Het lijkt wel een reünie,’ bromde hij. ‘Ze heeft de hele familie bij elkaar getrommeld.’ Hij snoof verachtelijk. ‘Sinds de dood van die malle ganzen is ze bijna hysterisch van angst.’

‘Zo erg?’

De oude knikte heftig.

‘Ze belt stad en land af voor hulp. Ik heb haar nog nooit zo nerveus gezien.’

De Cock blikte opzij en zei achteloos:

‘Ik heb gehoord dat ze dreigbrieven ontvangt.’

De tuinman reageerde verrast.

‘Van wie?’

‘Neef Ivo kwam ons dat vanmorgen in het politiebureau vertellen. Hij was kennelijk door mevrouw Van Blijendijk gestuurd.’

De tuinman schudde vertwijfeld zijn hoofd.

‘En tegen mij zegt ze dat het een geheim moest blijven.’

De Cock glimlachte.

‘Er zijn dus dreigbrieven?’

De oude knikte.

‘Al meer dan een halfjaar ontvangt ze regelmatig brieven, waarin iemand haar schrijft dat ze binnenkort zal worden vermoord.’

‘U hebt die brieven gelezen?’

‘Niet allemaal, denk ik.’

‘Hoeveel?’

De oude stak zijn wijs- en middelvinger omhoog.

‘Twee. Op een morgen riep ze mij bij zich. Ik moest bij haar komen zitten en ze liet mij twee brieven lezen. Er stond in dat ze niet lang meer had te leven… dat haar moordenaar al was gehuurd.’

‘Dreigend.’

‘Inderdaad. Ik ben er erg van geschrokken.’

‘Hoe zagen die brieven eruit?’

‘Ze waren met een machine getypt en zaten in langwerpige blauwe enveloppen. Gevoerd. Wanneer ik ’s morgens de post uit de bus haal en er is zo’n enveloppe bij, zonder afzender, dan weet ik dat ze weer een dreigbrief heeft ontvangen.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Hoe vaak?’

‘Eenmaal in de week.’

‘Werd er in die brieven om geld gevraagd?’

De oude schudde zijn hoofd.

‘Daar heb ik niets van gelezen. Ik denk dat het niet om geld is te doen… dat men haar alleen maar bang wil maken.’

‘Waarom?’

De oude tuinman trok zijn schouders op.

‘Geen idee.’

‘Waarom heeft ze de politie niet eerder ingeschakeld?’

‘Ze heeft steeds om bescherming gevraagd.’

‘Maar nooit over de brieven gesproken.’

De oude schudde opnieuw zijn hoofd.

‘Dat heeft ze nooit gedaan. Nee.’

‘Waarom niet?’

De vraag ergerde de tuinman zichtbaar. Er kwamen blosjes op zijn grauwe wangen. Wat wrevelig gebaarde hij naar de ingang van het grote huis.

‘Ga dat zelf maar informeren.’

Ze zaten allen bijeen in de sober gemeubileerde salon met het uitzicht over een weiland. Mevrouw Van Blijendijk in het midden, stijf rechtop, in haar zetel als een troon. Rechts van haar stond neef Ivo. Zijn vette linkerhand steunde op een uitstekende knop van de rugleuning.

De Cock slenterde bedaard naar de stoel. In het voortgaan bestudeerde hij de beide gezichten. Er waren geen overeenkomsten, geen herkenbare familietrekken. Er was alleen iets in hun blik dat een gemeenschappelijke afkomst verraadde.

Links, op een brede houten bank met geborduurde kussens, zaten een man en een vrouw. Ver uit elkaar. Achter de bank stonden drie kinderen in het gelid: twee jongens en een meisje. De Cock schatte de oudste jongen op zestien jaar. Hij was een stevig gebouwde knaap in een blauw T-shirt met een kapitale S op zijn borst. Warrig blond haar hing tot bijna in zijn ogen. De jongen naast hem was veel brozer, bijna schriel. Een zwarte wollen trui slobberde om zijn magere lijf. De Cock schatte het meisje op een jaar of tien. Ze droeg een roodfluwelen jurkje met een pelerientje. Het lange blonde haar hing in ouderwetse pijpenkrullen over haar schouders. In de gezichten van de kinderen kwamen de familietrekken van de Van Blijendijks wel duidelijk naar voren… een scherpe neus en hoog oplopende jukbeenderen.

Voor de troon bleef De Cock staan en maakte een lichte buiging. Om zijn brede mond speelde een glimlach.

Mevrouw Van Blijendijk knikte genadig terug. Daarna gebaarde ze naar rechts.

‘Neef Ivo hebt u vanmorgen reeds ontmoet. Hij heeft mij verslag van zijn onderhoud met u gedaan.’ Ze wees met haar linkerhand naar de bank. ‘Ik stel u voor… mijn neef Izaak… mijn nicht Irmgard met haar drie kinderen… Paul, Peter en Penny. De man van Irmgard verwachten we vanavond. Zakelijke beslommeringen verhinderen hem om nu reeds hier te zijn.’ Ze keek heersend rond en wuifde in de richting van de grijze speurder.

‘Dat zijn recherheur De Cock en zijn assistent Vledder.’

De Cock schudde afwijzend zijn hoofd.

‘Collega Vledder,’ verbeterde hij.

Mevrouw Van Blijendijk reageerde niet.

‘Ik heb de beide heren ontboden om de dood van de ganzen te onderzoeken. Ik vind dat hoogst ernstig. Ik had de dieren genomen om mij te beschermen… een taak, die in feite bij de politie rust.’ Ze pauzeerde even om haar woorden te benadrukken. Op haar lange gezicht lag een norse trek. Ze keek naar De Cock omhoog.

‘Ik heb gisteren tegenover u reeds mijn bezorgdheid uitgesproken. Ik had een sterk vermoeden dat er iets met mijn ganzen zou gaan gebeuren… iets verschrikkelijks. Mijn vermoeden is nu bewaarheid.’ Ze stak haar kin iets omhoog. ‘Als de dieren inderdaad door strychnine om het leven zijn gekomen, dan eis ik van u, dat u mijn tuinman arresteert.’

De Cock keek haar verbaasd aan.

‘Ouwe Willem?’

‘Ja.’

De grijze speurder maakte een weifelend gebaartje.

‘Ik heb het uw tuinman gevraagd. Nog geen tien minuten geleden. Hij zegt dat hij het niet heeft gedaan, dat hij niet verantwoordelijk is voor de dood van de ganzen.’

Mevrouw Van Blijendijk keek hem met een vreemd lachje om haar mond, medelijdend aan.

‘En dat gelooft u?’

De Cock bedacht even een juiste formulering voor zijn antwoord.

‘Het is,’ begon hij voorzichtig, ‘voor een rechercheur niet zo belangrijk wat hij gelooft of niet gelooft. Belangrijker is wat hij wettelijk kan bewijzen.’

Mevrouw Van Blijendijk wond zich zichtbaar op.

‘Willem had een hekel aan de ganzen. Hij kon zijn afschuw voor de dieren nauwelijks verbergen. Hij heeft extra strychnine gekocht en van zijn voorraad in het koetshuis is sinds gisteravond een aanzienlijk deel verdwenen.’

De Cock glimlachte beminnelijk.

‘Hij heeft het mij verteld.’

‘En?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Dat zegt niet zoveel. Willem sluit het koetshuis ’s nachts niet af. Het is niet zo moeilijk om over het toegangshek te klimmen en het koetshuis binnen te dringen.’