De Cock trok zijn schouders op.
‘U sprak over straffen,’ reageerde hij rustig. ‘Wel, het zij zo. Als u meent dat ik mij aan een ernstig verzuim van plichten heb schuldig gemaakt, dan weet u wat u te doen staat. Wat valt er verder nog te discussiëren?’
Commissaris Buitendam keek hem onderzoekend aan. Er was iets in de toon van de rechercheur dat hem wantrouwend maakte. Hij keek opzij naar meester Schaaps, als om bij hem hulp te zoeken.
‘Ook de heer officier van justitie naast mij, deelt mijn mening dat de arrestatie van de tuinman volkomen gerechtvaardigd was en gegeven de omstandigheden… zelfs geboden.’
De Cock grijnsde. Het begrip ‘gewauwel’ drong zich sterk aan hem op. Met grote moeite onderdrukte hij de wil om het woord ook uit te spreken. Hij gebaarde voor zich uit. Gewild onzeker.
‘Ik heb de tuinman van mevrouw Van Blijendijk niet gearresteerd…’
Schaaps lachte schamper.
‘Dat hebben we gemerkt,’ onderbrak hij.
De Cock negeerde de opmerking.
‘Ik heb de tuinman niet gearresteerd,’ begon hij opnieuw, ‘omdat ik geloof dat hij onschuldig is. En onschuldige mensen arresteert men niet.’
Schaaps schudde zijn hoofd.
‘Hij was en is niet onschuldig.’
De Cock gebaarde afwerend.
‘Ik zou tegen mijn geweten hebben gehandeld, als ik die man van zijn vrijheid had beroofd.’
Commissaris Buitendam kwam snuivend uit zijn stoel overeind. Hij stak beide handen bezwerend naar voren.
‘Sinds wanneer bepaalt jouw geweten of er een arrestatie wordt verricht?’
De Cock keek hem hulpeloos aan.
‘Sinds… sinds ik dit werk als rechercheur doe. En dat is al heel lang.’
Commissaris Buitendam raakte duidelijk opgewonden. Op zijn bleke wangen kwamen koortsig rode plekken. ‘Ik heb met jouw geweten niets te maken,’ schreeuwde hij onbeheerst.
De Cock blikte hem onbewogen in het gelaat.
‘Ik wel.’ Hij knikte voor zich uit als wilde hij het voor zichzelf bevestigen. ‘Ik wel.’ Daarna zuchtte hij diep, bracht zijn ademhaling op peil en drukte opkomende emoties weg. ‘Als u beiden meent,’ sprak hij gedecideerd, ‘dat de tuinman wel schuldig is… u hebt beiden bevoegdheid genoeg… ga naar huize Blijemeer aan de Amstel en arresteer hem.’
Commissaris Buitendam scheen te ontploffen.
‘U bepaalt niet wat wij te doen hebben,’ riep hij geagiteerd.
De Cock kneep zijn lippen op elkaar.
‘En ik doe geen koehandel met mijn geweten.’
Commissaris Buitendam kwam achter zijn bureau vandaan.
Zijn gezicht en nek waren vuurrood en zijn ogen flikkerden. Hij strekte zijn rechterarm naar de deur.
Het was een gebaar dat De Cock zo goed kende. Hij draaide zich om om het vertrek te verlaten. Maar nog voor de woedende politiechef zijn mond kon openen, stormde Vledder naar binnen. Midden in de kamer bleef hij staan. Zijn gezicht zag bleek en zijn handen trilden.
‘De tuinman,’ hijgde hij.
De Cock keek hem geschrokken aan.
‘Wat is er met de tuinman?’
De jonge rechercheur slikte.
‘Vermoord… in het koetshuis.’
8
De Cock keek naar de beide mannen achter het reusachtige bureau: de lange, statige commissaris Buitendam en meester Schaaps, de kleine, parmantige officier van justitie. Ze stonden daar stom, stil en verkrampt bijeen. Hun marionettenspel was afgebroken, plotseling, alsof ze het niet meer wisten, alsof er boven hen niemand meer aan de touwtjes trok.
De grijze speurder deed een stap in hun richting. Op zijn lippen lag een spottende opmerking, maar hij bedacht zich. Met een ruk draaide hij zich om en holde achter Vledder aan. Het was koddig. De Cock in draf was een komisch gezicht.
Vledder loodste de wrakke politiewagen snel en handig door de oude binnenstad. Hij koos de route via het Damrak naar de Prins Hendrikkade en reed vandaar naar de Valckenierstraat. Op het Mr. Visserplein dook hij zo snel de smalle tunnel in naar de Weesperstraat, dat hij halverwege krachtig moest remmen om onbeschadigd uit de bocht te komen.
De Cock tuimelde bijna van zijn stoel, hij sloeg met zijn hoofd onzacht tegen de deurstijl. Toornig keek hij opzij.
‘Denk aan mijn pensioen,’ riep hij kwaad. ‘Zo lang heb ik niet meer te gaan.’ Hij gesticuleerde heftig. ‘En het maakt niet uit of je als een bezetene rijdt. Dood is dood. Dat verander je niet meer. Ik loop al een poosje mee, maar ik heb nog nooit een man of vrouw weer tot leven zien komen omdat de politie vijf minuten eerder bij hun lijk stond.’
Vledder remde opnieuw. Krachtig. Vlak voor hem, bij de Sarphatistraat, sprong het licht voor hem op rood. Hij hield zijn arm beschermend voor De Cock.
‘Sorry,’ riep hij verontschuldigend. ‘Ik wil niet dat je nog eens je kop stoot.’ Toen het licht weer op groen sprong, trok hij snel op. ‘Ik had het niet verwacht.’
De Cock bromde.
‘Die bocht in het tunneltje is er allang.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik bedoel de dood van de tuinman. Ik begrijp het niet. Wat heeft het voor zin om zo’n oude man te vermoorden.’
‘Wie sprak er van moord?’
‘Ik had Ivo aan de lijn… Ivo van Blijendijk. Hij was duidelijk over zijn toeren, hij struikelde over zijn eigen woorden. Op aanraden van zijn tante was hij nog eens naar het koetshuis gegaan om met de tuinman over de dreigbrieven te praten.’
‘Toen heeft hij hem gevonden?’
Vledder knikte.
‘Met ingeslagen schedel.’ De jonge rechercheur zuchtte diep.
‘Ik heb Ivo gezegd alles onaangeroerd te laten. Bovendien heb ik hem verzocht om alle familieleden uit hun bed te halen en in de salon te verzamelen voor een verhoor.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Lagen ze al in bed?’ vroeg hij verbaasd.
‘Dat begreep ik uit de woorden van Ivo. Na de komst van zwager Van der Molen…’
De Cock betastte een opkomende buil.
‘Van der Molen?’ onderbrak hij niet-begrijpend.
‘De man van nicht Irmgard en de vader van de kinderen Paul, Peter en Penny.’
‘De zakenman.’
‘Juist. Na zijn komst hadden allen gezamenlijk nog een klein souper gebruikt en waren toen naar bed gegaan. Mevrouw Van Blijendijk had de slaap echter niet kunnen vatten. Ze had Ivo bij zich geroepen om nog eens over de zaak te praten.’
De Cock knikte begrijpend. ‘En dat gesprek resulteerde in een gang van Ivo naar het koetshuis.’
Vledder spreidde zijn beide handen.
‘Zo ongeveer. Ik heb neef Ivo in dat korte telefoongesprek natuurlijk niet volledig kunnen ondervragen. Hij was daarvoor ook te opgewonden, te ontdaan. Bovendien zat Maffe Kees nog bij mij aan het bureau, zijn vieze oortjes wijdopen. Kees is mij te louche om, in welke zaak dan ook, het achterste van mijn tong te laten zien.’ Hij trok verontschuldigend zijn schouders op. ‘Ik kon natuurlijk niet voorkomen dat hij wat opving.’
De Cock glimlachte.
‘Maffe Kees… dat is waar ook. Ik was hem door het tumult bijna vergeten. Had hij nog wat?’
Vledder trok zijn notitieboekje uit de binnenzak van zijn colbert en hield het omhoog.
‘Ik heb snel een paar aantekeningen gemaakt. Het schijnt dat ondanks alle boze geruchten, Ingeborg Seidel nog in leven is. Ze heeft vanuit Hannover een paar post- en ansichtkaarten gestuurd aan kennisjes en vriendinnen van haar, die in de omgeving van het Leidseplein tippelen.’
‘Geen misleidingen… vervalsingen?’
Vledder keek verrast op.
‘Die ansichtkaarten?’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Ik heb eens ’s morgens een uitbundige vakantiekaart uit het zuiden van Italië ontvangen van een man die ik diezelfde avond in Amsterdam op heterdaad bij een inbraak betrapte. Hij had die kaart door een vriend laten versturen om zich een alibi te bezorgen.’