De Cock glimlachte beminnelijk.
‘Dat onderscheid geldt niet voor mij. En ik hoop ook niet voor de rechter, aan wie ik de moordenaar eens hoop uit te leveren.’
Mevrouw Van Blijendijk schudde mistroostig haar hoofd. ‘Ik heb daar weinig geloof meer in,’ sprak ze teleurgesteld. ‘Ik kan ook bepaald niet zeggen dat ik uw optreden bewonder.’ Ze zuchtte diep. ‘En men had uw capaciteiten als speurder zo geprezen.’
De glimlach op het gezicht van De Cock bleef.
‘Misschien heeft men mij wel overschat.’ Hij boog zich iets naar haar toe. ‘Toch zal ik de moordenaar arresteren.’
Mevrouw Van Blijendijk lachte schamper.
‘Wanneer?’
De Cock maakte een achteloos gebaar.
‘Wanneer ik over voldoende bewijzen beschik.’
Ze lachte opnieuw, haar mond iets scheef.
‘Bewijzen. U trekt zich toch niets van bewijzen aan. Tegen mijn tuinman had ik bewijzen… en u arresteerde hem niet eens.’
De Cock bleef onbewogen.
‘Dat spijt me nog. Meer dan ik u zeggen kan. Misschien was hij dan niet geëxecuteerd.’
Isolde van Blijendijk snoof. Haar neusvleugels trilden en haar helblauwe ogen flikkerden kwaadaardig. ‘Wat insinueert u?’
De Cock trok zijn gezicht strak. Alle beminnelijkheid was daaruit verdwenen.
‘Zijn moordenaar… was een Van Blijendijk.’
Vledder reed de Volkswagen van het koetshuis weg. Snel. Het grind spatte op. Van terzijde keek hij naar De Cock. De expressie op zijn gezicht lag vol puzzels.
‘Hoe kon je dat nu zeggen?’
‘Wat?’
‘Dat… eh, dat de tuinman door een Van Blijendijk werd vermoord.’
De Cock kwam wat overeind en wees naar de stapel dode dieren op het gazon.
‘Die ganzen liggen er nog.’
Het klonk bestraffend.
Vledder antwoordde verontschuldigend. ‘Ik heb opnieuw gebeld. Ze hebben blijkbaar nog geen tijd gehad om die kadavers weg te halen.’ Hij zweeg even met opeengeklemde lippen. ‘Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag,’ sprak hij bits.
Er gleed weer een glimlach over het brede gezicht van De Cock. ‘Het was een kreet,’ grinnikte hij jongensachtig. ‘Een loze kreet. Meer een reactie op het irriterende gedrag van tante Isolde.’ Hij zuchtte. ‘Dat Blijemeer is een kruitvat vol hartstochten. Ik wilde wat reacties losweken.’
Vledder knikte begrijpend.
‘Volgens mij zitten we met ons onderzoek muurvast. Er zal vandaag of morgen toch iets moeten gebeuren. Anders komen we er nooit uit.’
De Cock gromde.
‘Vind je twee moorden niet genoeg?’
De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.
‘Zo bedoel ik dat niet,’ reageerde hij wat geprikkeld. ‘Elke moord is er een te veel. Het is juist de moord op de oude tuinman, die mij dwars zit. Die lijkt zo zinloos. Die past niet in het geheel. Als we de zaak konden beperken tot de moord op Izaak van Blijendijk, dan kwam ik wel tot een motief.’
De Cock keek hem verrast aan.
‘Ik luister,’ sprak hij simpel.
Vledder remde, reed de oude Volkswagen naar een parkeerstrook en stopte. Daarna draaide hij de motor af en keerde zich geheel naar De Cock.
‘Nicht Irmgard,’ begon hij enthousiast, ‘en haar beide broers Ivo en Izaak azen, ieder voor zich, op de rijke erfenis van hun tante Isolde van Blijendijk. Om haar nerveus te maken, stuurt een van hen haar dreigbrieven.’
‘Waarvan men de tuinman valselijk beschuldigt.’
Vledder knikte.
‘Dan doodt men haar ganzen, die zij ter bescherming heeft aangekocht.’
‘Waarvan men de tuinman valselijk beschuldigt.’
De jonge rechercheur stak een vinger omhoog.
‘De dreigbrieven en de dood van de ganzen resulteren in een alarmerende uitnodiging van Isolde van Blijendijk aan haar dierbare erfgenamen om ter ondersteuning en bescherming naar Blijemeer te komen.’
De Cock keek zijn jonge collega bewonderend aan.
‘Prachtig… en verder?’
Vledder bloosde om de lof.
‘Neef Izaak, het wachten moe, besluit op eigen houtje om het absolute heengaan van zijn tante Isolde wat te bespoedigen.’
‘Daar wisten de anderen dus niets van?’
‘Nee… tenminste… dat hoeft niet.’
‘Ze profiteerden wel.’
Vledder trok zijn schouders op.
‘Misschien,’ sprak hij weifelend, ‘heeft neef Izaak dat niet in overweging genomen… was zijn eigen financiële nood zo groot, dat hij zijn eigen aandeel voldoende achtte.’
De Cock keek zijn jonge collega peinzend aan.
‘Waarom neef Izaak?’
Vledder zuchtte om zoveel onbegrip.
‘Denk aan de voetstappen in de tuin, die eindigen bij de slaapkamer van tante Isolde. En denk aan het verhaal van de kleine Penny, die haar oom Izaak met een stok heeft zien lopen.’
De Cock glimlachte beleefd.
‘Het klinkt erg aannemelijk, maar neef Izaak is dood en tante Isolde zit nog ongenaakbaar en redelijk gezond op haar troon in de salon.’
Vledder grinnikte bedroefd.
‘Er is iets scheef gegaan.’
‘Wat?’
Vledder raakte duidelijk geïrriteerd.
‘Dat weet ik niet… een regiefout. Misschien kwam er wel iemand gelijktijdig op hetzelfde idee en mepte de verkeerde op de schedel.’ Hij zweeg even, perste zijn lippen samen. ‘Maar dat binnenkort het grijze hoofd van tante Isolde valt… daarvan ben ik overtuigd.’
12
Ze reden in hun gammele politiewagen van de Prinsengracht rechts de Leidsegracht op. Het oude Paleis van Justitie toonde verschrikkelijk. Sporen van bekladding en vernieling waren nog niet uitgewist. Steeds meer zogeheten actiegroepen zochten het eerbiedwaardige gebouw als object om hun gevoelens van onbehagen op bot te vieren.
De Cock keek ernaar. Het deed hem pijn. Justitie had in zijn puriteinse ziel nog een duidelijke relatie met Recht.
‘Men smoore ’t wassend quaet bijtijds in zijn geboorte,’ mompelde hij.
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Wat was dat?’ vroeg hij lachend.
De oude speurder grijsde bedroefd.
‘Een versregel van Joost van den Vondel. Het schoot mij zo te binnen.’
De Lange Leidsedwarsstraat zag er bij daglicht minder sinister uit. De schimmen waren verdwenen, weggekropen in hun holen. In de buurt van nummer 197 parkeerde Vledder de wagen aan de rand van het trottoir. Ze stapten uit. Vledder draaide het portier op slot en liep achter De Cock aan.
‘Wat wil je hier doen?’
‘Duitse Inge bezoeken.’
Vledder grinnikte. ‘Dat snap ik. Overdag stap je niet bij Maffe Kees naar binnen.’ Hij trok een grimas. ‘Verwacht je soms dat Duitse Inge jou onmiddellijk zal vertellen waar wij Igor Stablinsky kunnen vinden?’ schamperde hij.
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Na de dood van de oude tuinman,’ sprak hij ernstig, ‘heeft de moord op Izaak van Blijendijk mij bijzonder verrast. Ik moet je eerlijk zeggen dat ik een dergelijke ontwikkeling niet had verwacht. Ik begin mij dan ook af te vragen of het bezoek van neef Izaak vannacht aan onze Duitse Inge alleen maar seksuele overwegingen had.’
Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Welke overwegingen dan?’
De Cock antwoordde niet. Voor de deur van nummer 197 bleef hij staan, schoof een slip van zijn regenjas opzij en diepte een apparaatje uit zijn broekzak op… een koperen houder met uitschuifbaar een weelde aan stalen sleutelbaarden… eens een geschenk van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie.
Vledder schudde afkeurend zijn hoofd.
‘Dat kun je niet doen. Midden op de dag. Bovendien zal ze wel in huis zijn. Die hoertjes gaan pas bij schemer op pad.’