Выбрать главу

De jonge rechercheur snoof. ‘Van een hoer?’

‘Juist… van een hoer.’

Vledder wond zich duidelijk op. Zijn neusvleugels begonnen te trillen en er kwamen rode blosjes op zijn konen.

‘Als ze weer een vent ontmoet,’ riep hij geëmotioneerd, ‘die haar net zoveel genot verschaft… is ze die hele Igor Stablinsky vergeten.’ Hij grinnikte kort. ‘Weet je wat er met jou is, De Cock? Je behoort nog tot het oeroude geslacht van de romantici. Dat is niet meer. Dat is een uitstervende generatie.’

De Cock veerde plotseling op. Boven zijn zware wenkbrauwen lagen diepe denkrimpels. ‘Geslacht,’ herhaalde hij peinzend. ‘Generatie.’ Hij boog zich naar voren en keek spiedend door de modderige voorruit. ‘Waar rijd je heen?’

De jonge rechercheur stak zijn kin naar voren.

‘Naar de Kit. Ik ben het zat. Ik wil naar huis.’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Niks naar huis,’ sprak hij resoluut. ‘We gaan naar Bussum. Ik heb mijzelf nog steeds een gesprek met oom Immanuel beloofd.’

Het was donker toen ze Bussum binnenreden. De Cock deed de binnenverlichting van de wagen aan en keek op zijn horloge.

Hij schrok een beetje van de tijd.

‘Het is feitelijk te laat om nog een oude man te bezoeken,’ sprak hij bezorgd.

Vledder gromde. ‘Je moest toch zo nodig. Oom Immanuel is misschien allang naar bed.’

Op de fraaie Brediusweg parkeerden ze de wagen, stapten uit en sloten hem af. De Cock wees schuin voor hen uit. ‘Dat is nu een in goede staat van onderhoud verkerende, aan een fraaie waterpartij gelegen royale vrijstaande villa met dubbele garage voorzien van gas, centrale verwarming en alarminstallatie.

Vledder keek hem verbaasd aan.

‘Waar haal je die tekst vandaan?’

De Cock glimlachte.

‘Uit een advertentie in de krant. Die villa stond van de week te koop.’

‘Van oom Immanuel?’

De Cock knikte.

‘Ik heb de makelaar opgebeld. Het klopte. Het was zijn villa. Ik denk dat oom Immanuel zich in Bussum niet meer veilig voelt.’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

‘Daar zeg je iets,’ sprak hij nadenkend. ‘Daar kon je best wel eens gelijk in hebben. Als tante Isolde is gesneuveld… is oom Immanuel aan de beurt.’

Ze liepen op het huis toe. Het was gedeeltelijk met klimop begroeid en bood een sombere aanblik. Er was een erker en een monumentale toegangsdeur met in het midden een koperen klopper onder een getralied venstertje.

De Cock nam de omgeving in ogenschouw. Het dichte bosschage rond de villa benauwde hem. Hij schudde afkeurend zijn hoofd. ‘Te veel plek,’ mompelde hij, ‘te veel schaduw om je te verbergen.’

Hij vatte de fraai bewerkte koperen klopper en bonsde driemaal vrij hard. De zware mahoniehouten deur vormde een schitterend klankbord. De klopper dreunde na en gaf diepe echo’s in het huis.

Het duurde enige minuten, toen stonden de beide rechercheurs plotseling in het volle licht van schijnwerpers en ging het venstertje onder de klopper open. Achter de tralies, in het halfduister, verscheen het gerimpelde gelaat van een oude man. In zijn ogen lag een blik van achterdocht en verbazing.

De Cock nam beleefd zijn hoed af en toonde zijn volle gezicht. ‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij beminnelijk, ‘met ceeooceekaa.’Hij deed een stapje opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie.’

De ogen van de oude man vernauwden zich.

‘Behandelen jullie dat gerommel op Blijemeer aan de Amstel?’

De Cock knikte.

‘En bent u oom Immanuel?’

‘Inderdaad.’

Het gezicht verdween en het venstertje ging dicht. Even later werd de zware deur geopend. De oude wenkte. ‘Kom er gauw in. Dan doe ik de deur weer dicht. Het is niet meer als vroeger. Er loopt tegenwoordig veel gespuis rond.’ Hij lachte luid en kirrend. ‘Maar dat behoef ik jullie niet te vertellen.’

Sjokkend in een kamerjas en een paar te grote pantoffels ging hij de rechercheurs voor naar een gezellig ingerichte herenkamer. Er viel gedempt licht uit kelkjes van groen glas. Met een hoffelijk gebaar wuifde hij naar een paar lederen fauteuils.

‘Ga zitten. Adelheid, mijn huishoudster, is al naar bed. Ze had last van migraine. Ik kan jullie alleen maar een glas bourgogne aanbieden.’ Zijn stem was hoog en kraakte een beetje. ‘Dat is een goede gewoonte… voor het slapen gaan een pittig glas bourgogne. De Engelse adel doet dat al generaties lang.’ Hij pakte een fraai geslepen karaf en vulde daaruit drie wijnglazen. Met bevende hand hield hij zijn eigen glas omhoog. ‘Proost… op mijn en jullie gezondheid.’

De Cock nam een slok. De bourgogne was verrukkelijk. Langs het glas heen keek hij naar de oude man. ‘Dat is de reden van ons late bezoek… generaties.’

Oom Immanuel knikte.

‘Ik had jullie al veel eerder verwacht.’

De Cock zette zijn glas voorzichtig op een kleine eikenhouten bijzettafel naast zijn fauteuil. ‘Dat waren wij ook van plan, maar de plotselinge dood van neef Izaak verhinderde dat.’

Oom Immanuel keek verrast op.

‘Wat… is Izaak ook al dood?’

‘Vermoord.’

De oude man schudde triest zijn hoofd.

‘Men moet een Van Blijendijk nooit zijn rug toekeren.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Is de moordenaar een Van Blijendijk?’

De oude man glimlachte.

‘Dat zal best,’ sprak hij berustend.

‘Ze hebben allen een tik… de Van Blijendijk-tik.’

‘En dat is?’

Oom Immanuel trok gelaten zijn schouders op.

‘Geniaal en misdadig.’

‘Een gevaarlijke combinatie.’

De oude knikte bedaard. ‘Het is alleen jammer dat ze er in de regel zelf de dupe van worden.’

‘Hoezo?’

Oom Immanuel zuchtte diep, hij zette het lege glas naast zich neer. ‘Ze weten niet van ophouden. Ze gaan ermee door tot het hen zelf vernietigt.’

De Cock lachte hem bewonderend toe.

‘U existeert nog steeds… uitzonderlijk… op hoge leeftijd. En u bent in geen enkel opzicht zo dement als uw neef Ivo ons wilde doen geloven.’

De oude krabde zich achter het linkeroor en dacht over zijn antwoord na. ‘Misschien…’ begon hij, ‘misschien heb ik mijn Van Blijendijk-tik steeds listig weten te verbergen. Dat zal het zijn. Misschien ook ben ik meer geniaal dan misdadig. Bovendien luidt mijn naam Immanuel… God is met u.’

De Cock knikte met een ernstig gezicht.

‘God is met u,’ herhaalde hij peinzend. ‘Een rotsvaste begeleiding.’ Hij zweeg even, toen vervolgde hij: ‘Alle voornamen bij de familie Van Blijendijk beginnen met een I. Dat is toch uitzonderlijk.’

De oude man lachte.

‘Mijn vader was ook een uitzonderlijk man. Hij vergaarde zich in korte tijd een vermogen, kocht het landgoed Blijemeer en kreeg vier zoons. Omdat hij de I de welluidendste letter van het alfabet vond, noemde hij ze… Ignatius, Iwert, Immanuel en Ilja.’

De Cock stak beide handen in een blij gebaar omhoog.

‘Alleen Immanuel is er nog.’

De oude man knikte een paar maal met het hoofd.

‘Ignatius erfde Blijemeer. Hij was de oudste. Het kwam hem toe. Hij was er ook wel geschikt voor. Iwert en ik gingen in de handel. Noodgedwongen. Ik verzeilde in de diamanten. Ik wist er niet veel van. Zeker in het begin niet. Maar ik heb altijd het vermogen gehad om de juiste mensen te kiezen… mensen die er wel iets van wisten.’

‘En Ilja?’

‘Hij was mijn jongste broer en stierf het eerste. Van hem zijn de kinderen: Ivo, Izaak en Irmgard.’

De Cock knikte begrijpend. ‘Hij zette de traditie van de I voort.’

Er gleed een glimlach van vertedering over het gerimpelde gelaat van de oude man. ‘Ilja leek in vele opzichten op zijn vader. Hij wist zich alleen geen vermogen te verwerven en stierf in betrekkelijke armoe.’