Выбрать главу

De Cock zuchtte diep. ‘Igor Stablinsky.’

Het klonk als een vloek.

Een tijdlang raasden ze zwijgend voort, ieder bezig met zijn eigen gedachten. Het was Vledder die het zwijgen verbrak.

‘Volgens oom Immanuel kwam Isolde na die vijf jaar alleen op het landgoed Blijemeer terug. Waar is het kind dan al die tijd gebleven? Wanneer kwam het opdagen? Hoe? En waar is de vader van Igor gebleven?’

De Cock antwoordde niet. Hij voelde de spanning in zich stijgen. Er waren vragen, te veel vragen. Hij keek geërgerd opzij.

‘Kun je niet harder?’

Vledder staarde met een verbeten trek om zijn mond door de voorruit. Hij snauwde. ‘Wil je dood?’

De Cock draafde vooruit.

Het zware smeedijzeren hek van Blijemeer stond halfopen.

De grijze speurder stormde dreunend het grindpad op. Links, op het gazon, lag nog de witte berg dode ganzen. De Cock zag ze, maar was te geëmotioneerd om er een opmerking over te maken. Hij rende door tot het bordes. Hijgend nam hij de treden en ramde met beide vuisten op het bovenpaneel van de toegangsdeur. De hete adem van Vledder walmde in zijn nek.

‘Er is ook een bel.’

De opmerking bereikte De Cock niet. Zonder rustpauze roffelde hij door. In het huis gingen lichten aan. Na ongeveer een minuut werd de deur geopend. In de deuropening verscheen nicht Irmgard… een wit, bleek, geschrokken gezicht boven een felrode peignoir.

‘De Cock,’ stamelde ze ontzet. De grijze speurder liep aan haar voorbij.

‘Waar is Ivo?’

Nicht Irmgard wees wat weifelend achter zich.

‘In zijn kamer… denk ik.’

De Cock rende naar de aangewezen deur en wierp hem open.

Ontzet bleef hij staan.

Ivo van Blijendijk zat scheef weggezakt in een brede armstoel.

Een streep bloed liep langs zijn linkeroor naar beneden, drupte in een reeds gevormd plasje op het gebloemd tapijt. Zijn ogen stonden wijdopen, groot en verschrikt, alsof hij het niet begreep.

De Cock liep toe en boog zich over hem heen.

In het gladde blonde haar, links van de kruin, was een grote gapende wond.

Achter hem gilde Irmgard.

De Cock bekeek de ervaren bedrevenheid in de kamer. Hij kende de procedure, elke routinehandeling van Bram van Wielingen, de fotograaf, Frans Kreuger, de dactyloscoop, de excentrieke lijkschouwer, dokter Den Koninghe met zijn onaandoenlijke broeders en hun brancard.

Hoeveel moorden had hij in de loop der jaren behandeld? Zeker tientallen. De Cock grinnikte. Het was een soort milde zelfspot. Hij was in een dwaas beroep getuimeld. Hij keek nog eens naar de dode Ivo in zijn stoel en herinnerde zich brokstukken van gesprekken, die hij met hem had gevoerd. Zijn gladde welbespraaktheid had hem dit keer niet kunnen redden. Was hij het slachtoffer geworden van zijn bijna slaafse onderdanigheid aan zijn tante Isolde? Was er iemand die Ivo’s toewijding te gevaarlijk had geacht… te gevaarlijk voor zijn eigen spel in het drama?

Bram van Wielingen liep grommend op hem toe. Hij zag er vermoeid uit, bleek met roodomrande ogen.

‘Dit is verdomme al de derde keer deze week dat ze mij ’s nachts mijn bed uit bellen.’ Hij gebaarde met beide handen weids om zich heen. ‘Zijn ze hier nog niet allemaal gesneuveld? Dat zal toch haast wel. Hoeveel krijgen we er nog?’

De Cock haalde zijn schouders op.

‘Ik ben bang dat dit nog niet de laatste is.’

Bram van Wielingen spotte: ‘Kun je ze niet beter laten evacueren? Naar Tietjerksteradeel, bijvoorbeeld. Kunnen ze elkaar daar verder uitmoorden.’

De Cock glimlachte.

‘En dan behoef jij je bed niet uit.’

Bram van Wielingen ontkoppelde het flitslicht van zijn camera en borg zijn spullen in zijn aluminium koffer. ‘Moet je de plaatjes per se morgen hebben?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Doe gerust kalm aan. Duik nog maar een paar uur je bed in. Het zal je goed doen.’

De fotograaf schonk hem een dankbare blik, pakte zijn koffer en wuifde ten afscheid.

Den Koninghe pakte De Cock bij zijn arm. Hij wees naar Ivo in de stoel.

‘De man is dood.’

Het klonk weer bijzonder laconiek.

De Cock knikte.

‘Ik was er al bang voor,’ reageerde hij quasi gelaten.

De bejaarde lijkschouwer lichtte zijn oude, groen uitgeslagen garibaldihoed en stapte de kamer uit.

De grijze speurder wenkte de broeders van de Geneeskundige Dienst. Ze kwamen naderbij. Voorzichtig tilden ze de dode man uit zijn stoel en legden hem op de brancard.

De Cock bekeek het gebruikelijke ritueel. Het fascineerde hem nog steeds. Het laken over het gezicht, de lappen canvas, de riemen en het wiegend heengaan.

Exit neef Ivo.

Toen de broeders waren verdwenen, stapte hij naar Vledder, die verderop met Frans Kreuger sprak. Hij wilde iets zeggen over de ganzen, die nog altijd op het gazon lagen. Plotseling zag hij de kleine Penny in de deuropening staan. Haar blote voetjes staken onder een roze nachtpon uit. Ze hield eerst haar wijsvingertje voor haar gesloten mond en wenkte daarna.

De Cock liep half op zijn tenen naar haar toe. Ze nam zijn hand en trok hem de donkere gang in. Aan het einde, in een soort nis, bleef ze staan. Met grote ernstige ogen keek ze naar hem op.

‘Ik heb hem gezien, meneer De Cock.’

‘Wie?’

Penny wees de lange gang in.

‘De man, die oom Ivo heeft geslagen.’

‘Wat?’

De kleine knikte nadrukkelijk.

‘Ik heb hem bij oom Ivo zien binnengaan.’

‘Kende je hem?’

Penny schudde haar hoofd. Haar blonde pijpenkrullen dansten langs haar gezicht.

‘Ik had hem nog nooit gezien.’

De Cock boog zich iets naar haar toe, fronste zijn wenkbrauwen en keek haar bestraffend aan.

‘Waarom blijf je niet gewoon in je bed? Zoals je twee broers. Wat doe je ’s nachts?’

De kleine keek hem glunderend aan.

‘Kijken… kijken hoe tante Isolde stiekem loopt.’

‘Loopt?’

Penny knikte bevestigend, haar pijpenkrullen dansten op en neer.

‘Met haar stok.’

18

Commissaris Buitendam, de lange, statige chef van het politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, wenkte met een slanke hand naar de stoel voor zijn bureau. Zijn gezicht stond ernstig.

‘Ga zitten, De Cock,’ sprak hij gedragen. ‘Het is mijn taak. Eh… ik heb je een minder prettige mededeling te doen.’

De Cock bleef staan.

‘Ik luister,’ zei hij kort.

Buitendam schraapte zijn keel.

‘Je moet jouw onderzoek op het landgoed Blijemeer stopzetten en overdragen aan de chef van de recherche van het bureau Van Leijenberghlaan.’

De Cock keek hem verbijsterd aan.

‘Stopzetten?’

Commissaris Buitendam knikte.

‘Drie moorden in drie dagen en geen dader, terwijl de moorden vrijwel onder jouw toezicht gebeuren… zo’n beleid kan ik niet verdedigen.’

De Cock gebaarde wild. ‘U behoeft niets te verdedigen.’ Hij schreeuwde. ‘Er valt niets te verdedigen. Ik heb mijn best gedaan… en meer dat dat.’

Commissaris Buitendam stak afwerend zijn rechterhand omhoog. ‘Wij menen juist dat laatste enigszins in twijfel te moeten trekken. Je bent met de grootste tegenzin aan dit onderzoek begonnen. Wel, de resultaten zijn er dan ook naar.’

De Cock voelde de woede in zich opborrelen.

‘Vledder en ik zijn vrijwel dag en nacht op pad geweest. We hebben geen middel onbeproefd gelaten. Het is een zeer ingewikkelde zaak. De drijfveren van de betrokkenen zijn…’

Commissaris Buitendam onderbrak hem.

‘Men is op Blijemeer ook niet zo onder de indruk van jouw optreden. Hetgeen ook al eens eerder ter discussie is gesteld.’

De Cock kneep zijn wenkbrauwen samen. ‘Wie is men?’