‘Maar je bedient ze toch.’
Smalle Lowietje keek hem stomverwonderd aan.
‘Wat nou?’ riep hij zwaar gebelgd. ‘Wat nou? Dat is toch mijn business.’
De Cock lachte om de reactie. Zijn sombere gedachten zakten wat naar de achtergrond. Hij wees naar het bolle glas voor hem op de bar.
‘Schenk nog eens in,’ gebood hij.
De Smalle gehoorzaamde met de welwillendheid van een caféhouder.
Een tijdlang zwegen ze en genoten van hun cognac. Verderop aan een tafeltje zong een bejaarde, wat aangeschoten vrouw een droef levenslied. Een deel van de bezoekers zong mee, deinend, met lange uithalen. Toen haar laatste woorden trillend waren weggeëbd, klapte iedereen uitbundig. Sommigen stonden op en legden geld voor haar op het pluche tafelkleed… guldens, rijksdaalders en een enkel tientje.
Smalle Lowietje bezag het tafereeltje van achter de bar met zijn armen gekruist voor zijn borst. ‘Ouwe Kee,’ sprak hij vertederd, ‘ze kan het met pezen niet meer verdienen.’
De jonge Vledder keek op zijn horloge en geeuwde. De cognac had hem wat slaperig gemaakt. Bovendien waren ze die dag al vroeg begonnen. Hij zette zijn glas neer. ‘Als je soms iets hoort, Lowie,’ sprak hij afsluitend. ‘We hadden die vent graag weer veilig achter slot en grendel.’
De tengere caféhouder knikte begrijpend.
‘Als Igor ergens opduikt, krijgen jullie van mij een seintje.’
De Cock keek hem plotseling met gefronste wenkbrauwen aan.
‘Je zei Igor. Dat stond, voor zover ik weet, niet in de kranten, Lowie. En wij hebben die naam in jouw bijzijn nooit genoemd.’
Smalle Lowietje grijnsde. Hij voelde zich betrapt. ‘In penozekringen,’ sprak hij afwijzend, ‘is Igor Stablinsky geen onbekende.’
‘Ken jij hem?’
‘Hij is hier wel eens geweest. Hij had toen omgang met een tippeltante… een jong ding nog. Ze scharrelde toen meestal in de buurt van de Leidsestraat, waar ze haar klantjes oppikte. Ik kan mij vergissen, maar volgens mij is ze aan de heroïne.’
De Cock boog zich vertrouwelijk naar hem toe.
‘Enig idee hoe ik met dat grietje in contact kan komen?’
Smalle Lowietje keek wat schichtig om zich heen. Hij stond in de buurt niet graag als versliegeraar te boek. Dat was slecht voor zijn naam en zijn klandizie. ‘Ga eens,’ sprak hij aarzelend, ‘naar de Lange Leidsedwarsstraat 217, driehoog achter.’
‘Wie woont daar?’
‘Maffe Kees. Hij handelt in heroïne, pep en condooms. Hij kent alle meisjes uit die buurt.’
‘Maffe Kees,’ herhaalde De Cock nadenkend. Smalle Lowietje knikte.
‘Vraag naar het niese van Igor.’
Ze liepen vanaf de Oudezijds Achterburgwal door de Oudekennissteeg in de richting van het Oudekerksplein. Het was er druk. Drommen behoeftigen schoven langs de etalages met meisjes in zachtroze. Vledder mompelde: ‘Vraag naar het niese van Igor.’ Hij keek opzij naar De Cock. ‘Wist jij dat Igor Stablinsky een vriendin had?’
De grijze speurder schudde zijn hoofd.
‘Wij zijn haar in ons onderzoek tot nu toe niet tegengekomen.’
Hij gebaarde achteloos. ‘Misschien is ze niet belangrijk en speelt ze haast geen rol in zijn leven.’
Vledder keek omhoog naar de klok op de toren van de Oudekerk.
‘Wil je er vanavond nog op af?’ vroeg hij geeuwend.
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Igor Stablinsky heeft na zijn vlucht niet zo bar veel mogelijkheden. Hij heeft vrijwel geen vrienden en hij zal het ook niet in zijn hoofd halen om naar zijn eigen woning te gaan. Hij kan verwachten dat die in de gaten wordt gehouden. Als hij hier in de stad is gebleven, dan is het niet denkbeeldig dat hij toch zijn toevlucht tot dat meisje heeft genomen.’
Vledder geeuwde opnieuw, hij voelde hoe de slaap aan zijn oogleden trok. Het maakte hem wat kriegel.
‘Die jonge heroïnehoertjes hebben bijna nooit een vast adres,’ bromde hij. ‘Ze zal wel ergens in een kraakpand zitten of in een of ander goor hotelletje.’ Hij zuchtte zorgelijk. ‘Ga dan eens zoeken.’
De Cock bekeek hem van opzij en schatte de conditie van zijn jonge collega. Hij versnelde zijn pas. ‘We gaan lopen,’ sprak hij beslist.
Vledder volgde onwillig.
De Lange Leidsedwarsstraat was smal en donker. Aan het eind, bij de Spiegelgracht, was de openbare verlichting uitgevallen. Schichtige schimmen schoven in het halfduister voorbij. De Cock keek omhoog naar de nummering. Een fijne motregen prikte op zijn huid. Bij nummer 217 bleef hij staan. Het was een triest stukje straat. Verderop, boven het water, hing een fijne grijze nevel, die het licht van de Spiegelgracht verstrooide en de verkeersgeluiden dempte.
De toegangsdeur van 217 was gehavend. Er zat een barst in het bovenpaneel en er zaten moeten bij het slot. Uit een koperen brievenbus hing een vettig touwtje met een knoop. De Cock trok eraan en duwde de deur open. Voorzichtig drukte hij zijn negentig kilo langs de krakende trap omhoog. Vledder volgde hem. Het licht van zijn kleine zaklantaarn danste langs de witgekalkte muren.
Op de derde etage bleef De Cock staan en hijgde wat na. Het was er aardedonker. Hij voelde de adem van Vledder in zijn nek. Na een paar seconden ontwaarde hij een gelige streep licht. Het kroop van onder de kier van een deur naar het smalle portaal. Balancerend op zijn tenen liep De Cock op het licht af. Zijn rechterhand tastte naar de houten deurkruk en draaide. Langzaam, vrijwel zonder geluid, gleed de deur open.
In een kleine kamer, op een tweepersoonsbank, zat een man. Zijn omvangrijke figuur was gehuld in een zwarte trui met een col. Hij kwam traag overeind en liep op de mannen toe. In zijn donkere ogen glansde argwaan.
‘Wat moeten jullie?’ vroeg hij nors.
De Cock glimlachte.
‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij beminnelijk, ‘met ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij. ‘En dat is…’ Verder kwam hij niet. De zware man draaide zich om en trachtte een aangrenzend vertrek te bereiken. De Cock trok hem naar zich toe en schudde zijn hoofd.
‘Laat die gore troep daar maar liggen. We komen niet voor jouw negotie.’ Hij drukte de man naar achteren en duwde hem terug op de tweepersoonsbank. ‘We willen alleen wat inlichtingen.’
‘Inlichtingen?’
De Cock knikte.
‘Jij bent toch Kees?’ Hij trok een gezicht. ‘Beter bekend als Maffe Kees?’
De man bromde zwaar.
‘Ik heb niet graag dat mensen zomaar bij mij binnenvallen.’ Hij maakte een korte hoofdbeweging. ‘Wat willen jullie van me?’
De Cock antwoordde niet direct.
‘Ik neem aan dat je inmiddels begrepen hebt, wie wij zijn?’
De zware man snoof verachtelijk.
‘Ik had het kunnen ruiken… natuurlijk… russen.’
Hij knikte met enige bewondering in de richting van De Cock.
‘Van u heb ik meer gehoord. Je bent een goeie, zeggen ze.’
De grijze speurder glimlachte gevleid.
‘Wij zijn van het politiebureau aan de Warmoesstraat,’ sprak hij ernstig. ‘Het gaat over het niese van Igor.’
Maffe Kees keek de beide rechercheurs verschrikt aan.
‘Het niese van Igor?’
‘Ja.’
‘Duitse Inge, hebben jullie haar gevonden?’
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. Zijn scherpe blik tastte de gelaatstrekken van Kees af.
‘Hoezo… gevonden?’
De zware man gebaarde met beide armen.
‘Duitse Inge is al meer dan veertien dagen zoek.’
De Cock keek de man schuins aan.
‘Zoek?’ vroeg hij ongelovig.
Maffe Kees knikte heftig.
‘Vermoord, denk ik.’
In een bedrukte stemming liepen ze van de Lange Leidsedwarsstraat terug naar de Warmoesstraat. Het regende nu harder. De Cock had de kraag van zijn regenjas hoog opgetrokken en zijn hoed naar voren geschoven. De rand lag bijna op zijn ogen. Hij blikte opzij.