Выбрать главу

‘Wordt er een hoertje vermist?’

Vledder knikte.

‘Ik heb van het politiebureau Lijnbaansgracht een kort telexbericht gelezen. Ik herinner mij dat. Het is van een paar dagen geleden. Het betrof ene Ingeborg Seidel uit Hannover, negentien jaar. Ze werd het laatst gezien op het Leidseplein, toen ze bij een man in de wagen stapte.’

‘Een autonummer?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Geen signalement… niets. Zelfs geen automerk of een typeaanduiding. Men had het over een crèmekleurige wagen.’ Hij grinnikte kort. ‘Maar dat kan in het donker weer variëren van beige tot geel.’

De Cock zuchtte.

‘Het is uiteraard triest voor het meisje. En voor ons een verloren kans om Igor Stablinsky vandaag nog te vatten.’

Er klonk spijt in zijn stem.

Ze liepen een tijdlang zwijgend voort. De regen kwam met bakken neer. De Cock likte aan de druppels die van zijn neus gleden en keek naar de neonreclames, die kleurrijk spiegelden in het asfalt.

Vledder verbrak het zwijgen.

‘Zou Igor Stablinsky iets met de verdwijning van Ingeborg Seidel te maken hebben?’

De Cock trok zijn schouders op.

‘Als die Duitse Inge is vermoord, dan zal het wel een bedrijfsongeval zijn.’

‘Je bedoelt dat ze door een klantje van haar om zeep is geholpen?’

‘Precies. De meisjes die onbeschermd bij een wildvreemde kerel in een wagen stappen, lopen enorme risico’s.’

Vledder knikte instemmend.

‘Ik zal morgen eens bij de Lijnbaansgracht informeren of ze al iets weten.’

Bij het Beursgebouw staken ze het Damrak over en liepen via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat. Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte brigadier Kusters, die de oude Meindert Post had afgelost, de grijze speurder naar de balie.

‘Ik heb ongeveer een kwartier geleden een radeloze vrouw aan de telefoon gehad,’ sprak hij ernstig. ‘Ze vroeg naar rechercheur De Cock.’

‘Wie was het?’

Brigadier Kusters raadpleegde zijn aantekeningen.

‘Mevrouw Van Blijendijk. Ze had het over haar ganzen.’

De Cock keek hem gespannen aan.

‘Wat is daarmee?’

Kusters trok een triest gezicht.

‘Ze liggen dood voor het hek.’

5

Commissaris Buitendam, de lange statige chef van het politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, wenkte met een slanke hand naar de stoel voor zijn bureau.

‘Ga zitten, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd. ‘Ik wil met je praten.’

Rechercheur De Cock nam wat onwillig plaats. Wanneer commissaris Buitendam hem ontbood, bezag hij hem steeds met argwaan. Hij had geen hekel aan zijn commissaris. Dat niet. Zolang de politiechef de gang van zaken ongemoeid liet, was de verhouding zelfs vriendschappelijk te noemen. De botsingen ontstonden wanneer de commissaris, meestal onder druk van de officier van justitie, meende dat het gedrag van De Cock enige correctie behoefde. Eerst dan werd de grijze speurder opstandig en onhandelbaar en soms zelfs onredelijk. De vrijheid om bij onderzoeken naar eigen inzicht te handelen, was hem dierbaar. Elke beknotting van die vrijheid beschouwde hij als een aantasting van zijn persoon, een blaam op zijn kundigheid als rechercheur.

De Cock keek zijn chef achterdochtig aan.

‘Waarover?’

Commissaris Buitendam glimlachte beminnelijk.

‘Over ganzen.’

‘Welke ganzen?’

‘De ganzen van mevrouw Van Blijendijk.’

De Cock hield zijn hoofd iets scheef.

‘Wat is daarmee?’

‘Ze zijn dood.’

De Cock grinnikte.

‘Dat is mij bekend. Ik hoorde het gisterenavond laat van brigadier Kusters.’

Commissaris Buitendam reageerde niet direct. Hij verschikte iets aan de papieren op zijn bureau. Daarna keek hij op.

‘De ganzen zijn vergiftigd.’

De Cock trok achteloos zijn schouders op. ‘Dat zal best,’ zei hij gelaten. ‘Ik neem niet aan dat ze allemaal tegelijk een natuurlijke dood zijn gestorven.’ Hij trok een grimas. ‘Dat zou hoogst ongebruikelijk zijn.’

Commissaris Buitendam kuchte. Het grapje ontging hem.

‘Het is mijn oprechte wens,’ sprak hij plechtig, ‘dat jij de dood van de ganzen onderzoekt.’

De Cock keek hem ongelovig aan.

‘Ik?’ riep hij verbaasd. ‘Ik heb met de dood van de ganzen niets te maken. Ik wil dat ook niet. Mevrouw Van Blijendijk woont aan de Amstel. Ze ressorteert onder het politiebureau aan de Van Leijenberghlaan. Daar moeten ze er maar wat aan doen.’

Commissaris Buitendam gebaarde in zijn richting.

‘Jij hebt toch gisteren al een onderzoek naar die ganzen ingesteld.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Die ganzen interesseren mij niets,’ sprak hij nonchalant. ‘Eenieder die daar zin in heeft en die over voldoende ruimte beschikt, kan van mijn part ganzen gaan houden. Ik, persoonlijk, zou het niet doen. Ik vind het onaardige beesten. Ik zou…’

Commissaris Buitendam onderbrak hem. Hij klapte met de vlakke hand op het blad van zijn bureau.

‘Blijf bij de zaak, De Cock,’ sprak hij streng. ‘Jij was gisteren met Vledder bij mevrouw Van Blijendijk. Ze had je gebeld over haar ganzen.’

De Cock zuchtte omstandig. ‘Ik ging naar de Amstel,’ sprak hij kalm en geduldig, ‘omdat de naam van mevrouw Van Blijendijk in de agenda van Igor Stablinsky stond. Een andere reden was er niet.’ Hij spreidde zijn armen. ‘De dame leeft op een vreemde, wat gespannen voet met haar oude tuinman. Ik ben bang dat haar ganzen daarvan de dupe zijn geworden.’

Commissaris Buitendam rees uit zijn stoel. Hij stond indrukwekkend en statig achter zijn bureau.

‘Ik wil dat je het onderzoekt.’

De Cock wrong zijn gezicht in een verachtende grijns. ‘Ganzen… dode ganzen.’ Hij snoof. ‘Het is toch te bespottelijk om daar mijn kostbare tijd aan te verdoen?’

De politiechef verstijfde.

‘Je hoort wat ik heb gezegd.’

De Cock stond traag op. Hij boog zich iets naar de commissaris toe. Om zijn mond dansten bedrieglijk vrolijke accolades. ‘Igor Stablinsky is ontvlucht,’ siste hij. ‘Weet u dat? Of… eh, of leest u geen telexberichten?’

Op het bleke gezicht van de commissaris kwam nu een rode blos. Een zenuwtrek zwiepte langs zijn scherpe kaken. Hij wees met gestrekte arm naar de deur.

‘Eruit.’

De Cock ging.

‘Hoe was het?’

De Cock maakte een hulpeloos gebaartje.

‘De commissaris werd weer eens kwaad en stuurde mij de kamer af.’

Vledder schudde afkeurend zijn hoofd.

‘Je gaat echt te ver. Je maakt die man rijp voor een psychiatrische inrichting.’ Hij glimlachte. ‘Waar hadden jullie nu weer bonje over?’

De Cock duimde over zijn schouder.

‘De commissaris wenste dat ik de dood van die ganzen onderzocht.’

Vledder keek hem verwonderd aan.

‘Daar hebben wij toch niets mee te maken. Dat is een zaak van de Van Leijenberghlaan.’

De Cock knikte.

‘Dat heb ik hem ook gezegd. Die ganzen interesseren mij voor geen fluit. Ik vind het op dit moment veel belangrijker om achter Igor Stablinsky aan te gaan. Zolang die gevaarlijke gek vrij rondloopt, bestaat het gevaar dat hij weer het ene of het andere oude mens de schedel inslaat.’ Hij zweeg even en zuchtte diep.

‘De commissaris dacht er anders over.’ Hij grinnikte smalend.

‘Dode ganzen.’ De som van zijn verontwaardiging lag in die twee woorden.

Vledder trok een stoel bij en ging er achterstevoren op zitten.

‘Ik begrijp het niet,’ zei hij hoofdschuddend. ‘Hoe kan de commissaris dat nu willen?’