Выбрать главу

“Niet direct.”

De oude rechercheur stond van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok.

Vledder kwam hem na.

“Waar ga je heen?”

De Cock draaide zich half om.

“Waar gaan wij heen,” verbeterde hij. Vledder grinnikte.

“Goed…waar gaan wij heen?”

De oude rechercheur wurmde zich in zijn regenjas.

“Naar de Van Boetzelaerstraat. Het plotselinge verdwijnen van Angela Molenpad staat me niet aan. Ik wil eindelijk het verhaal van haarzelf horen. En niet steeds uit de mond van Jasper van Houweningen.”

Vledder laveerde de oude Golf met een kalm gangetje door een eentonige straat met rijen grauwe huizen zonder enige variatie. De jonge rechercheur blikte teleurgesteld om zich heen.

“Is dit de Van Boetzelaerstraat?” vroeg hij geaffecteerd. In zijn stem trilde verwondering. De Cock lachte vrijuit.

“Ik begrijp jouw verbazing en teleurstelling. Bij de naam Van Boetzelaer denk je algauw aan een straat met louter chique villa’s en dure woonpaleizen. Maar dit is de oude Amsterdamse Staatsliedenbuurt en daar kan je geen architectonische hoogstandjes verwachten.”

Vledder frommelde onder zijn regenjas en plukte een notitie uit het borstzakje van zijn colbert.

“Het is duizend zeventien.”

De Cock gebaarde voor zich uit.

“Ik zou de Golf niet voor de deur parkeren. Er zijn mensen die ruiken dat dit een politiewagen is. En ik heb vanavond liever geen pottenkijkers.”

Vledder reed door naar de Van Beuningenstraat en vond daar met enige moeite een parkeerplaats.

Vanaf de Van Beuningenstraat slenterden zij langs de huizen van de Van Boetzelaerstraat. Bij de benedenwoning van nummer duizend zeventien bleven ze staan. De woning had een braingeschilderde toegangsdeur met in het midden op ooghoogte, achter koperen spijltjes, een rechthoekig raampje van groen glas.

Links in de deurstijl zat een witte bouton, daaronder was een nieuw wit naamplaatje aangebracht met verzonken zwarte lettertjes: A. Molenpad.

De Cock drukte op de bouton. Ergens ver weg in de woning rinkelde een bel.

De rechercheurs wachtten geduldig enkele minuten, maar op het bellen kwam geen reactie. De Cock belde voor de tweede maal. Toen reactie uitbleef, pakte hij uit een steekzak van zijn regenjas het apparaatje dat hij eens, lang geleden, van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie had gekregen toen die besloot om voortaan het smalle pad van de deugd te gaan bewandelen. Het was een koperen houdertje met daarin een keur van stalen sleutelbaarden.

De Cock monsterde het slot en koos met kennersblik de juiste sleutelbaard. In luttele seconden had hij de deur ontsloten. Voorzichtig duwde hij de deur verder open en liep de donkere gang in.

Vledder volgde.

De Cock pakte zijn zaklantaarn.

Ongeveer in het midden van de gang opende hij een deur, die naar een woonvertrek leidde. Hij liet het lichtovaal van zijn zaklantaarn door de ruimte dwalen. De kamer was schaars gemeubileerd. Er was een zitje van stalen meubelen rond een tafel met een matglazen blad.

Buiten een grote kalender met een stoere bodybuilder als blikvanger waren de muren kaal. Tegen een van de wanden stond een secretaire met een stoel.

Vanuit dat vertrek bereikten ze een slaapkamer. De deuren van een vrij forse klerenkast stonden open. De roeden met knaapjes waren leeg. De Cock snoof.

“Ze is inderdaad gevlogen,” sprak Vledder instemmend.

“Alles wijst erop. Ik ben ook bang dat ze hier voorlopig niet meer terugkomt.”

De rechercheurs inspecteerden de keuken en bekeken de inhoud van de vuilnisemmer. Daarna gingen ze terug naar de woonkamer.

De Cock liet opnieuw het licht van zijn zaklantaarn door het vertrek dwalen.

“Weet je wat ik mis?”

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

“Wat zou hier dan moeten zijn?”

De Cock zwaaide om zich heen.

“De rode rozen die de taxichauffeur haar had gebracht. Ze kunnen nog niet zijn verwelkt. In de vuilnisemmer lagen ze niet en ik neem niet aan dat Angela Molenpad de rozen op haar vlucht heeft meegenomen.”

Vledder keek zijn oude collega verrast aan.

“Vlucht?”

De Cock knikte.

“Daar lijkt het op.”

“Voor wie, voor wat zou ze moeten vluchten…Jasper van Houweningen?”

De Cock trok zijn schouders op.

“Het boterde niet meer tussen die twee.”

Vledder grinnikte.

“Maar na haar ontdekking van de moord op de Herengracht vloog ze toch in angst naar hem toe…en sliep zelfs bij hem. Is dat een voorbereiding voor een vlucht?”

De Cock grijnsde breed.

“Die vraag moet jij als jongeman zelf kunnen beantwoorden. Van het intense liefdesleven van moderne jonge mensen heb ik geen enkel benul. De tijden zijn sinds mijn jeugd radicaal veranderd. In mijn jonge jaren heb ik nooit van een knipperlicht- of lat-relatie gehoord. Dat bestond niet. Ongehuwd samenwonen heette vroeger ‘hokken’ en dat was volgens mijn oude moeder een zeer ernstig vergrijp tegen de zeden.”

Vledder lachte.

“Adelheid van Buuren en ik doen het samen heel goed. En dat mag jij van mij best ‘hokken’ noemen. Daar zit ik niet mee.”

De jonge rechercheur gniffelde.

“Dat ‘hokken’ klinkt niet eens ongezellig.”

De Cock liet het onderwerp rusten. Hij wees naar de secretaire aan de wand.

“Kijk eens of er nog iets bijzonders in zit…aantekeningen, brieven, post, adressen. En let goed op. Sommige secretaires hebben geheime laden en kastjes.”

“Ik weet het.”

De Cock wees naar Vledder.

“Jij moet morgenochtend bij de burgerlijke stand en het bevolkingsregister maar eens vragen naar familierelaties. We zullen die Angela Molenpad moeten vinden. Als wij de zaak Peter van Gulpen goed willen onderbouwen, dan hebben wij haar verklaring nodig.”

“Kunnen we niet zonder haar verklaring verder? Ons onderzoek heeft tot nu bevestigd dat zij de waarheid sprak. Peter van Gulpen was vermoord en had een brandmerk op zijn voorhoofd. Dat is als uitgangspunt toch voldoende?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Ik denk niet dat een Nederlandse rechter daar genoegen mee neemt.”

“Onzin,” gromde Vledder.

De oude rechercheur reageerde niet. Hij draaide zich om en verkende nog eens de woning van Angela Molenpad. In de keuken was de deur naar een klein betegeld plaatsje op slot. Het servies in de kastjes was schoon. De koelkast was leeg en stond op de laagste stand.

Toen hij na zijn speurtocht in de woonkamer terugkwam, zat Vledder voorovergebogen op de stoel voor de secretaire. Voor hem lag een klein model blocnote. Hij wenkte De Cock met een kromme vinger.

“Kom eens kijken!” riep hij gespannen.

“Dit vond ik in een geheim vakje.”

De jonge rechercheur scheen met zijn zaklantaarn op de blocnote. De Cock bukte zich over hem heen en herkende twee met een ballpoint getekende rechtop staande ruiten. Hij ademde diep.

“Het brandmerk,” hijgde hij, “het brandmerk op het voorhoofd van Peter van Gulpen.”

“Exact.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Wie tekende dit?”

“Zij natuurlijk.”

“Angela Molenpad?”

“Wie anders?”

De Cock staarde voor zich uit.

“De vraag is…wanneer tekende zij dit?”

“Hoe bedoel je?”

“Voor…of na de moord?”

Vledder keek verrast omhoog.

“Na de moord natuurlijk. Ze wilde gewoon vastleggen wat ze had gezien.”

Na enige aarzeling pakte de jonge rechercheur het kleine blocnootje en wilde het in de binnenzak van zijn colbert steken.

De Cock keek hem bestraffend aan.

“Wat doe je?”

“Ik neem het mee.”

“Waarvoor?”

Vledder gebaarde breed.

“Als bewijs,”, riep hij enthousiast.