“Kijk even naar het slachtoffer,” sprak hij minzaam.
Van Wielingen liep op het slachtoffer toe. Van schrik deinsde hij even terug.
“Allemachtig,” riep hij geschrokken.
“Allemachtig…net als gisteravond. Het is alleen een andere vent.”
De fotograaf wendde zich weer tot De Cock.
“Is er een idioot met een brandijzer op pad?”
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
“Of het een idioot is, weet ik niet. Hij of zij is in ieder geval een moordenaar of moordenares die een brandijzer hanteert. En dat ben ik in mijn lange loopbaan bij de recherche nog niet tegengekomen.”
“Weet je wie hij is?”
“Ja, de man heet Edward van der Poorten. Hij is een vroegere vriend van Peter van Gulpen.”
“Het slachtoffer van gisteravond.”
“Precies.”
“Weet je al iets meer?”
De Cock grijnsde.
“Het ellendige is dat wij over aanwijzingen meenden te beschikken, dat deze Edward van der Poorten het slachtoffer van gisteren had vermoord.”
Bram van Wielingen snoof.
“Die aanwijzingen,” grinnikte hij, “kun je nu wel in de prullenbak gooien. De man of vrouw die deze man heeft vermoord, is ook verantwoordelijk voor de moord op die Peter van Gulpen. De werkwijze is identiek…een professioneel wurgkoord…het slachtoffer vanaf de rugzijde benaderd. Ook het brandmerk op het voorhoofd wijkt geen millimeter af.”
De Cock schudde zijn hoofd en zuchtte.
“Het vreemde vind ik,” sprak hij met lichte ergernis, “dat beide slachtoffers zich vrijwel niet hebben verweerd. Er is geen enkel spoor van een worsteling of verzet. Ze zijn rustig in hun fauteuil blijven zitten. Zo rustig, dat de fauteuils nauwelijks zijn verplaatst. Ze staan nog keurig in een halve cirkel om de schouw.”
Bram van Wielingen liep naar zijn koffertje, maakte het open en pakte zijn Hasselblad. Hij keek nog even naar De Cock op voor hij het flitslicht op het dode gelaat richtte.
“Vergeef mij mijn dolle uitval van zo-even. Ik heb oprecht met je te doen. Zo’n zaak. Ik ben blij dat ik niet in jouw schoenen sta.”
De Cock trok een grijns.
“Ze zouden jou niet passen,” gniffelde De Cock.
“Jij leeft op grote voet.”
Hij keek blij op toen de oude dokter Den Koninghe in de deuropening verscheen. Zoals gebruikelijk torenden hoog boven hem uit twee geüniformeerde broeders van de Geneeskundige Dienst met hun brancard.
De Cock begroette hem hartelijk en leidde de lijkschouwer naar de dode in de gebloemde fauteuil. Den Koninghe leek ook even geschrokken.
“Weer een brandmerk,” stotterde hij.
“Ik hoop niet dat dit een epidemie wordt.”
De lijkschouwer boog zich over het slachtoffer en drukte met duim en wijsvinger de oogleden toe. Daarna nam hij ruimschoots de tijd voor een onderzoek. Toen hij daarmee klaar was, volgde het bekende ceremonieel met bril en witzijden pochet.
“Ik heb,” sprak hij met krakende stem, “nog eens enkele oude geschriften over dat brandmerken van vroeger geraadpleegd. Volgens de voorschriften van destijds diende het brandijzer — het ijzer waarmee het brandmerk werd aangebracht — roodgloeiend te zijn.”
Hij blikte om zich heen.
“Is hier ergens een open vuur?”
De Cock trok zijn schouders op.
“Ik heb dit pand nog niet bekeken, maar in de keuken van de woning van het vorige slachtoffer werd elektrisch gekookt. Er was geen gas. We hebben nabij de fauteuil waarin het vorige slachtoffer zat, op de vloer een gestolde druppel soldeer gevonden.”
“Soldeer?”
De Cock knikte.
“Een klontje soldeer.”
Dokter Den Koninghe verzonk in gepeins.
“Dat duidt op koper. Zou iemand van koper een soort brandijzer in elkaar hebben geprutst?”
De Cock schoof zijn onderlip vooruit.
“Mogelijk. Dan zou tijdens het verhitten iets van het soldeer van het brandijzer zijn gegleden.”
Den Koninghe keek hem schuins aan.
“Verhitten…waarmee?”
Zonder op antwoord te wachten draaide de oude lijkschouwer zich om en strekte zijn arm in de richting van het slachtoffer in de fauteuil.
“Apropos…hij is dood.”
De Cock knikte.
“Dat begreep ik al,” reageerde hij bedaard. Dokter Den Koninghe wees opnieuw.
“Niet lang. De dood is nog niet zo lang geleden ingetreden. Ik schat hooguit een tot anderhalf uur.”
Hij zweeg even.
“Vraag morgen aan dokter Rusteloos tijdens de sectie of hij wat urine, een bloedmonster en een deeltje van de lever naar het laboratorium wil opsturen. Ook monstertjes van de inhoud van maag en darmen.”
De Cock keek de schouwarts verrast aan.
“Waarom?”
Dokter Den Koninghe wuifde tot afscheid.
“Ouwe rot, denk daar nog maar eens even over na.”
De Cock wenkte de broeders van de Geneeskundige Dienst met hun brancard naderbij en liet het lijk van Edward van der Poorten afvoeren. Daarna riep hij Vledder, die elders in het vertrek bezig was een oud bureau te doorzoeken.
“Kijk jij eens rond de fauteuil waarin het slachtoffer zat of er op de vloer spoortjes van soldeer zijn te vinden. Jij hebt betere ogen dan ik.”
Vledder bukte zich en gebruikte het licht van zijn zaklantaarn als strijklicht. Hij vond niets. De jonge rechercheur kwam uit zijn gebukte houding omhoog.
“Ik heb beneden in het souierrain in de keuken naar gas gekeken.”
Hij schudde zijn hoofd.
“Er wordt hier elektrisch gekookt.”
De Cock knikte begrijpend.
“Dokter Den Koninghe heeft voor ons in oude boeken gesnuffeld. Volgens de voorschriften van destijds diende het brandijzer bij het gebruik roodgloeiend te zijn.”
“Griezelig.”
“Soldeer duidt volgens Den Koninghe op een brandijzer van koper.”
Vledder glimlachte.
“Brandijzer is in dit geval dus een verkeerd woord. Het wordt een brandkoper.”
“En de verhitting?”
Vledder stak zijn wijsvinger op.
“Ik heb vanmorgen vroeg over dit facet al contact opgenomen met onze technische dienst aan het hoofdbureau. Er schijnen tegenwoordig brandertjes in de handel te zijn, niet veel groter dan een forse vulpen, die in korte tijd al een temperatuur van twaalfhonderd graden Celsius weten te bereiken.”
“De brandstof?”
Vledder grijnsde.
“Simpel, hetzelfde gas dat ook voor aanstekers wordt gebruikt.”
De Cock gebaarde.
“Er loopt dus ergens een man of een vrouw rond met een…eh, brandkoper en vulpen met gas.”
Vledder lachte.
“We fouilleren op straat eenvoudig iedere man en vrouw en hij of zij die deze attributen bij zich draagt, arresteren wij voor moord.”
De Cock wuifde afwerend.
“Onrechtmatige daad.”
Vledder zuchtte.
“Ik heb soms het idee dat wij tegenwoordig alleen nog via een onrechtmatige daad tot een sluitende bewijsvoering kunnen komen.”
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
“Je moet morgen tijdens de sectie aan dokter Rusteloos vragen of hij monstertjes van maag- en darminhoud, monstertjes van urine en bloed, alsmede een stukje van de lever naar het Gerechtelijk laboratorium in Rijswijk wil sturen voor onderzoek.”
Vledder keek verrast.
“Wie zegt dat?”
“Dokter Den Koninghe.”
“Waarom?”
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
“Toen ik het hem vroeg, zei hij: ouwe rot…denk daar nog maar eens even over na.”
“En?”
“Wat?”
“Heb jij daar over nagedacht?”
De Cock trok zijn schouders op.
“Wat heeft dat met een verwurging te maken?”
“Het komt omdat jij al in geen jaren een gerechtelijke sectie hebt bijgewoond.”
“De snap je niet.”