De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Kwam hij op uw verzoek?”
“Ik had voordien nog nooit van ene meester Van Gulpen gehoord.”
“Het was zijn eigen initiatief?”
“Ja. Hij vertelde mij dat hij wist waarvoor ik was gearresteerd. Hij bleek ook goed op de hoogte van mijn revenuen.”
“Het geld dat u middels oplichting had verkregen?”
“Precies.”
“Hij deed u een voorstel?”
Van Overveen knikte.
“Hij vroeg hoeveel het mij waard was om door de rechtbank vrijgesproken te worden. Toen ik een fors bedrag noemde, lachte hij mij uit.”
“Waarom?”
Van Overveen plooide zijn gezicht in een droeve grijns.
“Het was te weinig. Omdat ik mij ervan bewust was dat ik gezien mijn reputatie op een langdurige gevangenisstraf kon rekenen, ben ik met mijn aanbod heel ver gegaan…zover, dat ik in feite een nieuwe reeks oplichtingen zou moeten plegen om in mijn levensonderhoud te voorzien.”
De Cock strekte in een theatraal gebaar zijn arm naar de man uit.
“U bent vrij. Zonder de inspanningen van Peter van Gulpen zat u nu in de gevangenis.”
Willem Alexander van Overveen maakte een afwerend gebaar.
“Toch,” sprak hij zacht, “heb ik na mijn definitieve vrijspraak enige tijd overwogen om een klacht tegen meester Van Gulpen in te dienen.”
“Waarom?”
“Hij was doortrapt gemeen. Een man zonder scrupules. Ik weet niet op welke gronden hij voor mij vrijspraak heeft verkregen, maar het klopte natuurlijk van geen kant.”
“U had veroordeeld moeten worden?”
“Exact.”
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.
“U bent een merkwaardig mens. U gaat met een louche advocaat in zee en verwijt hem later dat hij louche was…obscuur, onbetrouwbaar. Dat is inconsequent.”
“Ik wil helpen zijn moordenaar te verdedigen.”
De Cock keek hem verrast aan.
“Wat? Wie wil u helpen?”
Van Overveen knikte.
“Zijn moordenaar. Ik wil u duidelijk maken, dat de man die meester Van Gulpen om zeep hielp, daartoe gegronde redenen had.”
De Cock keek hem onderzoekend aan.
“Kent u die redenen?”
Willem Alexander van Overveen maakte een vaag gebaar.
“Die reden is mijn vrijspraak.”
De hersenen van De Cock werkten snel.
“Anthonius Josephus Ruiten?”
“De man die ik zover heb gekregen dat hij mij zijn gehele vermogen toevertrouwde.”
“En verloor.”
Van Overveen grijnsde.
“Inderdaad…verloor. En ik raakte het weer kwijt aan de louche meester Van Gulpen.”
De Cock kneep zijn wenkbrauwen naar elkaar toe.
“Daarom werd hij door Tin us Ruiten vermoord?”
Willem Alexander van Overveen liet zijn hoofd iets zakken.
“Zonder twijfel.”
“Daarvoor kunt u bewijzen aanvoeren?”
Van Overveen schudde zijn hoofd.
“Dat niet. Geen concrete bewijzen, bedoel ik. Mijn zekerheid is het product van mijn logische gedachtegang.”
Hij zweeg even, peinzend.
“Ik ben naar u toe gekomen om aangifte tegen hem te doen.”
“Tegen Anthonius Josephus Ruiten?”
“Ja.”
“Terzake?”
Van Overveen tastte in een binnenzak van zijn colbert, nam daaruit een enveloppe en gaf die aan De Cock.
“Die vond ik vanmorgen in mijn brievenbus,” legde hij uit.
“Ruiten heeft ook mij met de dood bedreigd.”
Toen de heer Van Overveen uit de grote recherchekamer was verdwenen, nam Vledder de enveloppe van De Cock over en nam daaruit een brief.
“Zwendelaar,” las hij hardop, “vraag aan rechercheur De Cock van het politiebureau aan de Warmoesstraat op welke wijze Peter van Gulpen de dood vond. Eenzelfde lot staat ook jou te wachten.”
“Ondertekend?”
Vledder knikte.
“Tinus Ruiten.”
De Cock wees naar het toetsenbord van de computer op het bureau van zijn jonge collega.
“Zet maar een aangifte op papier. Ik wil deze zaak toch wel in behandeling nemen. Die Ruiten is met zijn bedreigingen een vervelend mannetje.”
“Gaan we hem niet arresteren?”
“Wie?”
Vledder wuifde met de brief.
“Tinus Ruiten.”
Hij grinnikte.
“Of wachten wij daarmee tot we ook Willem Alexander van Overveen gewurgd vinden met een geruit brandmerk op zijn voorhoofd.”
Het sarcasme in de toon van Vledder ontging De Cock niet. De oude rechercheur knikte vaag.
“Laten we daar op wachten,” reageerde hij gelaten. Vledder smeet de brief voor zich neer.
“Het is toch niet geoorloofd om met een mensenleven te spelen.”
De Cock keek hem verwonderd aan.
“Doen we dat?”
Vledder zuchtte.
“Anthonius Josephus Ruiten bedreigde Peter van Gulpen en die is dood.”
De Cock glimlachte.
“Jouw redenering: hij bedreigt nu Willem Alexander van Overveen, dus wacht hem de dood?”
“Ja.”
“En hoe pas je de moord op Edward van der Poorten in dat geheel? Heeft Anthonius Josephus Ruiten aanvankelijk ook Edward van der Poorten bedreigd? Ten aanzien van Peter van Gulpen en van Van Overveen had Tinus Ruiten een motief…zij zorgden voor zijn bankroet. Had Tinus Ruiten ook een motief voor de moord op Van der Poorten?”
Vledder trok zijn schouders op.
“Wij zijn verwikkeld in een rotzaak.” sprak hij vermoeid.
“Ik weet ook niet hoe wij de moord op Van der Poorten moeten inpassen. Ik heb geen moment gedacht dat hij slachtoffer zou worden.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“De ook niet.”
Vledder keek naar hem op.
“Heb je nog geen moeie voeten?”
De oude rechercheur schudde lachend zijn hoofd.
“Nee. Ik voel nog niets. De stand van ons onderzoek is bhjkbaar nog niet zo dramatisch. Volgens mijn kuiten is er nog hoop.”
“Gelukkig.”
De Cock glimlachte.
“Ik heb mij met die Willem Alexander van Overveen overigens kostelijk geamuseerd.”
Vledder gromde.
“Wat was daar zo amusant aan?”
“De manier waarop hij zijn schurkenstreken toelichtte.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Ik heb er niet om kunnen lachen.”
De Cock imiteerde de stem van de heer Van Overveen.
“Ik heb in mijn leven veel mensen opgelicht…op een eerlijke manier. Ik heb de mensen altijd gegeven waarom ze hebben gevraagd…bedrogen te worden.”
De oude speurder gniffelde.
“Kostelijk. Voor zijn verdediging geldt de Italiaanse spreuk die ook voor sommige religies opgaat: Si non è vero, è ben trovato.”
“Dat is?”
“Als het niet waar is, is het aardig gevonden.”
10
De Cock keek Vledder onderzoekend aan.
“Heb je al contact gehad met dokter Rusteloos?”
“Nog voor jij vanmorgen binnenstapte.”
De Cock negeerde de verkapte terechtwijzing.
“Hoe laat is vandaag de gerechtelijke sectie op het lijk van Edward van der Poorten?”
“Halfvier.”
De Cock toonde verbazing.
“Niet eerder?”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Dokter Rusteloos kon niet vroeger naar Westgaarde komen. Hij had twee secties in Rotterdam en een derde in Den Haag. Hij was nogal knorrig toen ik hem vertelde dat er een vierde voor hem in Amsterdam lag te wachten.”
De Cock maakte een berustend gebaar.
“Begrijpelijk. De patholoog-anatoom is niet zo jong meer. Dokter Rusteloos had al jaren geleden met pensioen moeten gaan. Maar hij vertikt het om te stoppen. Hij is het eens met professor Smalhout, dat men mensen moet laten werken zolang ze zelf willen.”