Выбрать главу

Vledder keek naar hem op.

“Ga jij eruit als je zestig bent?”

De Cock knikte nadrukkelijk.

“Absoluut. Dan heb ik mij lang genoeg met moord en doodslag beziggehouden.”

“Ben je het zat?”

De Cock glimlachte.

“Ik ben nog geen zestig.”

De oude rechercheur stond van zijn stoel op.

“Ik ga beneden in de kantine kijken of ze voor een oude speurneus nog een broodje-gezond in voorraad hebben.”

Hij wees naar Vledder.

“Informeer jij intussen bij het GAK en het AMC of ze iets weten van Angela Molenpad. Het wordt tijd dat wij haar vinden. Ik wil het hele verhaal toch eens uit haar eigen mond horen.”

Toen De Cock zich weer in zijn stoel liet zakken, schoof Vledder het toetsenbord van zijn computer opzij.

“Hoe was je broodje-gezond?”

De oude rechercheur schudde zijn hoofd.

“Ze hadden in de kantine alleen maar warme frikadellen. Die moet ik niet. Die zijn mij te vet.”

“Je bent toch een aardig poosje weggebleven.”

De Cock glimlachte.

“Ik heb in de kantine gezellig een tijdje met een knappe vrouwelijke agent zitten babbelen. Een jofele meid met een onwankelbaar politiehart.”

“Zijn die er?”

“Absoluut.”

De Cock pauzeerde even.

“Hoe is het met Angela Molenpad?”

Vledder trok een beteuterd gezicht.

“Ze bestaat niet.”

“Onzin.”

Vledder spreidde zijn handen.

“Ze hebben voor mij de administratie van het AMC doorgespit. In het personeelsbestand komt niemand voor met die naam…nu niet en niet in het verleden.”

“En bij het GAK?”

“Daar kende men de naam Angela Molenpad wel…een inmiddels gepensioneerde werkneemster.”

De Cock trok zijn neus op.

“Een gepensioneerde werkneemster?”

“Ja.”

“Met dus een totaal andere geboortedatum.”

“Precies.”

De Cock maakte een grimas.

“Bezopen.”

“Zo mag je het waarachtig wel noemen,” grinnikte Vledder.

“Aan een Angela Molenpad met de geboortedatum die Jasper van Houweningen ons heeft opgegeven, is door het GAK nooit een uitkering wegens ziekte verstrekt.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Hier klopt iets niet.”

“Wat?”

“Angela Molenpad is volgens mij niet de juiste naam van de vrouw met wie Jasper van Houweningen twee jaar en drie maanden heeft samengeleefd.”

“Een valse naam?”

De Cock knikte.

“Dat kan bijna niet anders.”

“Hoe komen wij achter haar ware naam?”

De oude rechercheur verzonk even ia gepeins.

“Bel straks even met Jasper van Houweningen en vraag of hij een paar foto’s van haar brengt.”

“Wat wil je daarmee?”

De Cock maakte een vragend gebaar.

“We gaan met die foto’s naar het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis en naar het AMC. Ik ben ervan overtuigd dat zij daar werkelijk als verpleegkundige heeft gewerkt. Maar onder een andere naam dan Angela Molenpad.”

“Haar eigen naam?”

“Mogelijk. Oudere personeelsleden van het OLVG en het AMC zullen haar zeker van een foto herkennen en weten onder welke naam zij daar bekend stond.”

Vledder reageerde wat wrevelig.

“Waarom,” vroeg hij geprikkeld, “leeft een jonge vrouw onder een valse naam?”

De Cock trok zijn schouders op.

“Er zijn genoeg redenen te bedenken,” antwoordde hij voorzichtig.

“In de regel betekent een valse naam een breuk met het verleden. De eigen naam herinnert wellicht aan zaken waaraan men niet meer herinnerd wil worden.”

“Zoals?”

De Cock maakte een afwerend gebaar.

“Dat is speculatief, hypothetisch. Dat kan van alles zijn…een traumatische gebeurtenis, een ongelukkige levensfase, een…”

Vledder onderbrak hem.

“…Een misdrijf?”

De Cock knikte traag.

“Ook een misdrijf, een misdrijf waarmee men niet langer geconfronteerd wil worden.”

Hij glimlachte.

“Een kleine gezichtscorrectie, gekoppeld aan een valse naam…een ideale combinatie om het verleden van je af te schudden. De ken…”

De oude rechercheur stokte. De telefoon op zijn bureau rinkelde en Vledder greep de hoorn van het toestel. Na luttele seconden stak hij de hoorn met zijn hand voor het spreekgedeelte omhoog.

“Jan Rozenbrand beneden. Bij hem voor de balie staat een opgewonden heer Ruiten. Hij wil onmiddellijk door jou worden verhoord.”

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

“Terzake wat?”

“Volgens de heer Ruiten ligt er bij jou een aanklacht tegen hem.”

De Cock keek op.

“Heb jij die aangifte van Willem Alexander van Overveen al in je computer?”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Ik kan niet heksen.”

De Cock wuifde.

“Laat hem maar komen.”

Met parmantige dribbelpasjes kwam de man in de grote recherchekamer naderbij. De Cock liet zijn blik op hem rusten en nam hem nauwkeurig in zich op. Hij schatte de man op achter in de dertig.

Hij was klein van postuur, wat gezet, met een eirond kaalgeschoren hoofd en opbollende, zachtroze wangen, waarachter zijn grijsgroene ogen bijna schuilgingen. Hij was slonzig gekleed. Het grijze flanellen colbert dat hij droeg was te wijd, hing over zijn schouders, waardoor de mouwen extra lang leken. Op de revers zaten vetvlekken.

De Cock drukte met enige moeite de gevoelens van antipathie die de man bij hem opwekten, uit zijn gedachten. Bij het bureau van de grijze speurder bleef de man licht hijgend staan.

“U bent rechercheur De Cock?”

De oude rechercheur knikte.

“De Cock met…eh, met ceeooceekaa.”

Hij trok glimlachend zijn kin iets omhoog.

“Een trotse haan, geen keukenprins niet een dubbele kaa.”

Daarna stak hij in een jolig gebaar zijn armen voor zich uit.

“En dat…eh, dat is mijn jonge en onvolprezen hulp, collega Vledder.”

Zonder daartoe te zijn uitgenodigd nam de man op de stoel naast het bureau van de grijze speurder plaats. Het roze van zijn wangen werd dieper van kleur.

“Het interesseert mij geen moer,” galmde hij, “of u een trots haantje bent en geen kok in de keuken. En dat u uw jonge collega onvolprezen acht, is een stomme mededeling, die mij Siberisch laat…waar ik ook niets mee kan.”

De Cock keek de man geamuseerd aan.

“Anthonius Josephus Ruiten…u trekt wel erg fors van leer. Ongelooflijk. Ik wilde het gesprek met u in gezapige banen leiden…gemoedelijk…niet direct op het scherp van de snede.”

De man snoof.

“Met een gemoedelijke gezapigheid,” gromde hij, “handhaaft men geen wetten, geen openbare orde en ontmaskert men geen dieven, moordenaars en ander tuig. En dat is, zo meen ik, toch uw taak?”

De Cock, licht geraakt, verschoof iets op zijn stoel. De oude rechercheur besefte dat hij in Anthonius Josephus Ruiten met een giftig soort tegenstander van doen had, zoals hij die in zijn lange loopbaan maar zelden had ontmoet.

“U grossiert in dreigbrieven?”

Ruiten schudde zijn hoofd.

“Grossieren is geen juiste kwalificatie. Ik heb er tot nu toe twee geschreven. Een aan de louche Peter van Gulpen en een aan de schurk Willem Alexander van Overveen. Die zwendelaar belde mij een halfuurtje geleden dat hij bij u tegen mij een klacht had gedeponeerd.”

“En over die klacht wilt u worden verhoord?”

Ruiten knikte heftig.

“Dat wil ik. Ec meen namelijk dat ik het recht heb om die schurk met dreigbrieven te bestoken.”

“Zoals u meende het recht te hebben om Peter van Gulpen te bedreigen?”

“Onze-Lieve-Heer heeft mijn gebeden uiteindelijk verhoord en hem onmiddellijk naar de hel gestuurd. Volgens de bijbel zal daar geween zijn en tandengeknars. Van mij mag hij branden.”