“Mannen die zich op papier in stoere bewoordingen uiten, gaan meestal een directe confrontatie uit de weg. Dat durven ze in de regel niet aan.”
Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
“Waarom beschuldigde Edward van der Poorten hem van de moord op Peter van Gulpen?”
“Het brandmerk.”
“De twee ruiten?”
De Cock knikte.
“De heer Ruiten had vroeger samen met zijn oudste broer Jan een groot transportbedrijf. Op al hun vrachtwagens stond een ruit voor en na de naam Ruiten. Toen Edward van der Poorten het brandmerk op het voorhoofd van Peter van Gulpen zag, was hij er onmiddellijk van overtuigd dat Ruiten de dader was…ook al, omdat Tinus Ruiten tevoren Peter van Gulpen openlijk had bedreigd.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Het is toch frappant. Waarom gebruikte de moordenaar dat embleem? Om een link te leggen naar die dreigende heer Ruiten en beschuldigend in zijn richting te wijzen?”
De Cock trok zijn schouders op.
“Ik hoop dat wij met dit onderzoek eens zover komen, dat wij die vragen aan de echte dader kunnen voorleggen.”
Vledder grijnsde.
“Naar mijn gevoel zijn wij zover nog lang niet. Alle lijnen van ons onderzoek breken voortdurend af.”
De Cock gebaarde voor zich uit.
“Wat heb jij gedaan toen jij bij het verhoor van de heer Ruiten wegliep?”
Hij grinnikte.
“Ik bedoel, voor je naar die voor jou zo verschrikkelijke gerechtelijke sectie vertrok?”
Het gezicht van Vledder versomberde.
“Het lukte mij om Jasper van Houweningen aan de lijn te krijgen.”
“En?”
“Angela Molenpad heeft, toen zij Jasper van Houweningen verliet, alle foto’s van zichzell meegenomen. Hij heeft geen enkele afbeelding meer van haar.”
De Cock trok zijn neus op.
“Geen enkele afbeelding?”
In zijn stem trilde ongeloof. Vledder snoof.
“Dat zegt hij. Angela Molenpad heeft ook nog steeds geen contact met hem opgenomen.”
“En zijn zoektocht naar haar?”
“Heeft niets opgeleverd.”
“Vreemd.”
Vledder knikte.
“Jasper van Houweningen is wel bereid om mee te werken aan een compositiefoto van haar.”
De jonge rechercheur keek naar De Cock op.
“Een compositiefoto…is dat een optie?”
De oude rechercheur reageerde niet. Hij stond met een zuur gezicht van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok. Vledder kwam hem na.
“Waar ga je heen.”
De Cock draaide zich naar hem om.
“Naar Smalle Lowietje. Mijn dorstige keel snakt naar het fluweel van een cognackie.”
Vanuit de Warmoesstraat slenterden ze door de Lange Niezel. Het was druk in het smalle straatje naar de Wallen. Bij het seks-theater stonden mannen voor de kassa in de rij en bij de sex-shop giechelden vrouwen om de uitstalling van penissen in de etalage.
Uit een café dwarrelden flarden muziek. Ze namen na de Lange Niezel een stukje Voorburgwal en sloften via de Oude Kennissteeg naar de Achterburgwal. Op de hoek van de Bamdesteeg schoven ze door de bruine, met leer afgezette gordijnen het schemerig intieme lokaaltje van Smalle Lowietje binnen.
De tengere caféhouder veegde zijn handjes langs zijn morsig vest en kwam achter de tapkast vandaan. Zijn vriendelijk muizensmoeltje glom van genegenheid.
“Konden jullie de weg naar mijn etablissement nog vinden?” kirde hij.
“Het lijkt mij toe dat ik jullie in jaren niet heb gezien.”
De Cock grijnsde.
“Drie dagen.”
Smalle Lowietje trok een verongelijkt gezicht.
“Dat is lang.”
De Cock liep aan hem voorbij naar zijn vaste plek en hees zich daar op een kruk. Vledder schoof naast hem en Smalle Lowietje nam zijn plaats achter de tapkast weer in.
“Hetzelfde recept?” jubelde hij.
Zonder op een antwoord te wachten dook hij aalglad onder de tapkast, pakte de fles fijne cognac met de naam ‘Napoleon’, die hij speciaal voor De Cock hield gereserveerd, en stak hem triomfantelijk omhoog.
“Nog van mijn oude voorraad.”
Hij bedekte de bodem van drie diepbolle glazen, want Lowietje dronk er altijd eentje mee.
Ze namen voorzichtig hun glas op, warmden de cognac in de holte van hun handen, snoven en proefden met kleine teugjes. Het was een ernstige, ingetogen ceremonie, die de kleine caféhouder en de twee rechercheurs bij elk samenzijn opvoerden; devoot, als gold het een religieuze gebeurtenis.
“Druk aan de kit?”
De Cock glimlachte.
“Misdaad is van alle tijden. Kaïn sloeg Abel. Het is altijd zo geweest. Met een baan bij de recherche ben je continu verzekerd van werk.”
De oude rechercheur zweeg even.
“Toch heb ik het idee dat in ons lage landje steeds meer criminelen huizen. Vooral de agressiviteit neemt toe. In het hoofdbureau wordt gefluisterd dat wij binnenkort prioriteiten moeten gaan stellen.”
Smalle Lowietje grinnikte.
“Wat zijn dat voor dingen?”
“Prioriteiten?”
“Ja.”
“Zaken, die wij met voorkeur moeten behandelen.”
“En de andere zaken?”
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
“Die moeten we laten liggen,” verzuchtte hij.
“Mijn oude collega’s noemden dat vroeger marktpolitie…handjeklap, die zaak wél en die zaak niét behandelen. Zij waren daar fel op tegen. Volgens hen bestond er geen verschil tussen grote en kleine criminaliteit. Een oud vrouwtje dat van haar AOW-centjes was beroofd, diende net zoveel aandacht te krijgen als een kraak bij een bank.”
De tengere caféhouder knikte overtuigend.
“Terecht,” reageerde hij instemmend. De Cock lachte.
“Lowie,” riep hij blij, “je bent een man naar mijn hart.”
Smalle Lowietje glunderde.
“Jij denkt daar ook zo over?”
“Precies.”
“Waar zijn jullie nu mee bezig…die drie dagen dat ik jullie hier niet heb gezien?”
De Cock aarzelde even.
“Vermoorde mannen met een brandmerk op hun voorhoofd.”
Smalle Lowietje keek hem nadenkend aan.
“Daar heb ik iets van gelezen en ik heb hier in mijn etablissement een man voor de tap gehad, die de slachtoffers persoonlijk kende.”
“Wat voor een man?”
Smalle Lowietje reageerde geprikkeld.
“Ja, wat voor een man? Ik schat hem op achter in de dertig. Hij wordt hier in de buurt Rudy Sleurkeet genoemd.”
“Is dat zijn echte naam?”
Smalle Lowietje schudde zijn hoofd.
“Zijn bijnaam. Weet je wat een sleurkeet is?”
“Geen notie.”
De tengere caféhouder gniffelde.
“Zo noemen ze hier in de buurt een caravan. Rudy Sleurkeet woont hier iets verder op de gracht. Waar, weet ik niet precies. Hij is niet vaak thuis. Hij sleurt in zijn wagen met caravan het hele land door.”
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
“Moeilijk te vinden.”
“Absoluut.”
“Weet je niets meer van hem?”
Smalle Lowietje gebaarde.
“Hij is een klantje van Keetje Plus.”
De Cock knikte begrijpend.
“Wat zei hij over de moorden?”
Smalle Lowietje maakte een hulpeloos gebaar.
“Niet veel,” verzuchtte hij.
“Hij vertelde dat hij vroeger goed bevriend is geweest met de slachtoffers…een vriendenclub uit hun puberteit. Daarna zijn ze uit elkaar gegroeid.”
De tengere caféhouder zweeg even.
“Volgens Rudy Sleurkeet waren het schoften.
“Geloof me, er vallen nog meer doden. Ik ken ze…ze maken uit nijd elkaar af,” zei hij.”
Voldaan, met de warme gloed van twee cognackies in hun aderen, verlieten de rechercheurs het gezellige etablissement van Smalle Lowietje.
Het was zachtjes gaan regenen. Druppels sloegen kringetjes in het water van de gracht. De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog en schoof zijn oude hoedje iets naar voren. Ze slenterden verder over de Achterburgwal in de richting van de Oude Kennissteeg.