Выбрать главу

De oude rechercheur keek naar de halfopen mond waaruit een gedeelte van een iets opgezette tong stak. En hij bezag het brandmerk op het voorhoofd van de man…twee rechtopstaande ruiten met de punten tegen elkaar. Er knakte iets in het gemoed van De Cock…een plotseling opbloeiend gevoel dat de grens was bereikt. Het gezicht van de oude rechercheur werd ineens strak als een stalen masker. Hij klemde zijn lippen op elkaar en bezwoer zichzelf dat hij de moordenaars zou ontmaskeren…al was het de laatste recherchedaad van zijn leven.

Vledder kwam naast hem staan en liet zijn blik op de dode rusten.

“Anthonius Josephus Ruiten,” sprak hij triest.

“Ook slachtoffer van kille moordenaars met een brandijzer.”

De jonge rechercheur zweeg even.

“De man,” ging hij verder, “was mij niet echt sympathiek, maar zo’n dood gun je toch niemand.”

Toen De Cock de volgende morgen de grote recherchekamer binnenkwam, trof hij Vledder achter zijn computer. Eerst toen de oude rechercheur zich in zijn stoel achter zijn bureau had laten zakken, liet Vledder zijn vingers even rusten en keek op.

“Je bent te laat.”

Het klonk bestraffend. De Cock grinnikte jongensachtig.

“Leuk, meer dan een uur.”

Vledder stak een wijsvinger op.

“Ik was op tijd.”

De Cock grijnsde breed.

“Jij bent nog jong, vitaal, met een ongebreidelde fysieke spankracht, maar een oude man zoals ik, heeft zijn volle nachtrust nodig.”

Vledder bromde.

“Praatjes. Ik heb gewoon meer plichtsbesef dan jij…meer discipline. Ik zorg ervoor dat ik op tijd ben. Dat heb ik nu van mijn oude moeder. Die zei altijd: bij nacht een man, bij dag een man.”

De Cock maakte een hulpeloos gebaar.

“Ik ken die ouderwetse kreet,” sprak hij instemmend.

“Het geldt echter maar voor een nacht…niet langer. Voor ons is het gisteravond weer erg laat geworden. Dat is nu al drie nachten achter elkaar zo. Voor mensen van mijn leeftijd is dat slopend. Voordat Ben Kreuger, de dactyloscoop, en dokter Den Koninghe waren verschenen, was het al ver na middernacht.”

Vledder lachte.

“En onze fotograaf schold. Kostelijk. Ik heb hem nog nooit zo kwaad gezien.”

De Cock maakte een achteloos gebaar.

“Zo is Bram van Wielingen. Hij scheldt altijd als men hem na kantooruren laat opdraven. Dat heb je mij nog nooit horen doen. Ik heb altijd zonder morren de consequenties van dit beroerde vak aanvaard.”

Vledder schudde grinnikend.

“Ik heb je toch wel eens horen foeteren.”

De oude rechercheur negeerde de opmerking en boog zich iets naar voren.

“Heb je al contact gehad met dokter Rusteloos voor de sectie op het lijk van Anthonius Josephus Ruiten?”

Vledder knikte.

“Straks om elf uur.”

“Vroeg.”

Vledder glimlachte.

“Volgens dokter Rusteloos zijn wij vandaag als eersten aan bod.”

De Cock tikte op zijn borst.

“Ik ga wel.”

De jonge rechercheur keek hem verrast aan.

“Jij…jij gaat naar de sectie?”

In zijn stem trilde ongeloof. De Cock knikte.

“De ga.”

“Wat is er met je gebeurd, De Cock? Ben je van je geloof afgestapt? Je hebt het mij altijd laten doen…tot vervelens aan toe.”

De Cock glimlachte.

“Dat klopt,” sprak hij gelaten.

“Daar heb ik echt geen spijt van. Maar vandaag heb ik voor jou een andere missie. Je brengt mij eerst naar Westgaarde, om de sectie bij te wonen, en daarna rij je naar het GAK. En van het gak kom je mij weer ophalen.”

Vledder keek hem argwanend aan.

“Wat moet ik doen bij het GAK?”

De Cock zwaaide.

“De identiteit van Angela Molenpad achterhalen.”

De jonge rechercheur snoof.

“Ik heb al uitgebreid contact met het GAK gehad…je weet…zonder enig resultaat.”

De Cock knikte.

“Je gaat er nu heen met een andere vraagstelling.”

“Een andere vraagstelling?”

De Cock knikte opnieuw.

“Niet meer: kennen jullie ene Angela Molenpad, maar: naar welke vrouw, wonende op het adres van Jasper van Houweningen aan de Houtmankade, is gedurende de laatste twee jaar een uitkering overgemaakt.”

Het gezicht van Vledder verhelderde.

“Heel slim van jou, De Cock. Daar moet je minstens een uur over hebben nagedacht.”

De Cock knikte gelaten.

“Het uur dat ik vanmorgen te laat kwam.”

Vledder pikte De Cock bij de ingang van Westgaarde op. De jonge rechercheur lachte toen zijn oudere collega bij hem in de Golf stapte.

“Ik vind het wel grappig dat ik nu eens aan jou kan vragen: hoe was de sectie?”

De Cock trok zijn schouders iets op.

“Best gezellig. Dokter Rusteloos was oprecht blij mij weer eens te zien. We hebben oude herinneringen opgehaald. Hij vroeg of jij ziek was.”

Vledder reageerde niet. Hij stompte De Cock enthousiast op zijn linkerbovenarm.

“Dat was een verrekt goede gedachtegang van jou,” opende hij opgewekt.

“Welke?”

“Die veranderde vraagstelling. Het was nu zo gepiept. De vrouw aan wie op het adres van Jasper van Houweningen geruime tijd een uitkering is overgemaakt, heet geen Angela Molenpad, maar Chrisje van der Spek.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Chrisje van der Spek?”

Vledder knikte.

“Ik heb het onmiddellijk nagetrokken. Die Chrisje van der Spek heeft inderdaad enige tijd als verpleegkundige bij het AMC en het OLVG in Amsterdam gewerkt.”

“Kreeg ze daarvan een uitkering?”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Die uitkering kreeg ze toen ze tijdens een kantoorbaan overspannen raakte.”

De Cock kauwde even op zijn onderlip.

“Van der Spek moet dus haar ware naam zijn.”

“Absoluut.”

De Cock zuchtte diep.

“Van der Spek,” repeteerde hij.

“Van der Spek.”

Hij herhaalde de naam enkele malen.

“Ergens op de rommelige zolderkamer van mijn geheugen moet met die naam een verband liggen…verweven met een gebeurtenis. Ik weet jammer genoeg niet meer wat. Het komt niet terug.”

“Je wordt oud.”

De Cock negeerde de opmerking.

“Ik vraag mij af waarom ze zich Angela Molenpad liet noemen. Wat steekt daar achter? Heeft Chrisje van der Spek iets te verbloemen?”

“Mogelijk.”

“Wat?”

Vledder ging op de vraag niet in. Hij startte de Golf en mengde zich in het drukke stadsverkeer.

“Zou Jasper van Houweningen niets van die naamsverandering hebben gemerkt…als je twee jaar en drie maanden met iemand samenleeft, dan mogen er toch geen geheimen meer voor elkaar zijn?”

De Cock lachte.

“Voor mij torsen alle vrouwen van de schepping voor eeuwig een ondoorgrondelijk geheim.”

Het grapje ontging Vledder. De jonge rechercheur maakte een afwerend gebaar.

“Ik ken mijn Adelheid nog geen halfjaar, maar ik heb nu al het idee dat ik haar levensloop van uur tot uur zou kunnen neerschrijven.”

De Cock plukte gniffelend aan zijn neus.

“Probeer het eens. Misschien wordt het een bestseller.”

Toen de twee rechercheurs de hal van het politiebureau aan de Warmoesstraat binnenstapten, wenkte Jan Rozenbrand De Cock vanachter de balie. De oude rechercheur liep op hem toe.

“Wat is er?”

De wachtcommandant wees omhoog.

“Boven zit jouw goede vriend Smalle Lowietje op je te wachten. Een uurtje geleden had ik hem al doodzenuwachtig aan de telefoon. Hij leek in paniek toen ik hem zei dat jij er niet was.”

De Cock vroeg niet verder. Opmerkelijk kwiek, met twee treden tegelijk, stormde de oude rechercheur de trap op naar de tweede etage.