“Ik heb aan de kapstok voor in de hal het colbert van de vermoorde man gevonden. In een binnenzak stak zijn portefeuille met diverse legitimatiepapieren. Onder meer zijn rijbewijs. Hij is inderdaad Peter van Gulpen. En…het is geen roofmoord.”
“Waaruit maak je dat op?”
Vledder duimde over zijn schouder.
“In zijn portefeuille zat een paar honderd gulden aan baar geld, ook zijn giropas en diverse creditcards waren er nog. In het pand is niets overhoopgehaald.”
“Heb je sleutels gevonden?”
Vledder knikte.
“In een zijzak van datzelfde colbert. Een sleutelbos. Daar zal ook wel een sleutel van de voordeur bij zijn.”
De Cock gebaarde om zich heen.
“We doen alle lichten uit en sluiten het pand. De blijf niet op Ben Kreuger wachten. De dactyloscoop moet hier morgen maar gaan kwasten.”
Vledder hurkte plotseling bij hem neer en boog zich over het eiken parket.
“Kijk.”
“Wat?”
“Een druppel soldeer…pal naast de fauteuil waarin de dode Van Gulpen zat.”
4
Toen De Cock de volgende morgen ruim een halfuur te laat opgewekt de grote recherchekamer binnenstapte, wierp hij zijn hoedje direct al vanaf de deur naar de kapstok. Hij miste. De oude rechercheur lachte om de misser. Hij wurmde zich uit zijn regenjas, raapte zijn hoedje van de vloer en hing beide ordentelijk aan een haak. Daarna slenterde hij op zijn gemak naar zijn bureau en liet zich in zijn stoel zakken. Geamuseerd keek hij naar Vledder achter zijn moderne computer. De rappe vingers van de jonge rechercheur dansten in hoog tempo over het toetsenbord. Tijdens een kleine rustpauze keek hij op.
“Ben je er al?”
Het klonk cynisch. De Cock glimlachte.
“Al meer dan een halfuur,” loog hij pertinent.
“Maar je was zo intensief bezig, dat je mijn komst in het geheel niet hebt opgemerkt.”
Vledder grijnsde.
“Als jij daar al een halfuur zat,” sprak hij bedaard, “dan was je bijna op tijd geweest en dat heb ik jou nog nooit zien doen.”
De Cock lachte hartelijk om de opmerking. Hij meende al jaren dat hij het recht had verworven om wat later te komen.
“Waar ben je mee bezig?” vroeg hij. Vledder gebaarde naar het beeldscherm.
“De verklaring van Jasper van Houweningen. Dat is de basis. We zullen het moeten aanvullen met het originele relaas van Angela Molenpad.”
De Cock knikte begrijpend.
“Ik ben benieuwd of onze Angela Molenpad zich nog bijzonderheden herinnert van de taxichauffeur die haar die rode rozen bracht.”
“Acht je dat belangrijk?”
De Cock knikte nadrukkelijk.
“Hoe zag die man eruit? Heeft hij zich voorgesteld? Droeg hij een uniform? In wat voor een wagen reed hij? Hoe verliep het gesprek tijdens de rit?”
Hij pauzeerde even.
“Ik heb belangstelling voor die chauffeur,” ging hij gedragen verder.
“Hij fungeerde als een soort postillon d’amour. En dat is naar mijn mening heel ongebruikelijk voor een Amsterdamse taxichauffeur.”
Vledder zuchtte.
“Misschien was de man geen echte taxichauffeur, maar gewoon een man met een auto en een bos rozen, die zich als taxichauffeur presenteerde.”
De Cock knikte.
“Dat is heel goed mogelijk. Maar op een of andere manier moet die man contact met Peter van Gulpen hebben gehad. Uiteraard toen die nog leefde. Het interesseert mij hoe dat contact verliep.”
De grijze speurder bracht zijn wijsvinger voor zijn neus.
“En dan nog een belangrijk punt: wie heeft de deur van het grachtenpand voor Angela Molenpad zo wijd opengezet? Was dat Van Gulpen zelf of later…zijn moordenaar? Als die open deur een actie van Van Gulpen was — als een vorm van eerbetoon aan de bezoekende Angela — dan heeft de moordenaar daar handig gebruik van gemaakt. Hij kon ongehinderd binnendringen en de man sluipend van achteren benaderen.”
Vledder lachte.
“Jouw hersenen werken nog goed.”
De Cock glimlachte.
“Er is nog een andere optie. Wist de moordenaar dat hij de toegangsdeur tot het grachtenhuis open zou aantreffen? En hierop volgt onmiddellijk de vraag: hoe wist hij dat, wie lichtte hem in? De chauffeur van de rode rozen?”
Vledder maakte een afwerend gebaar.
“Hou op…hou op. Je bedelft mij volledig door die stortvloed van vragen.”
De Cock knikte berustend.
“Begrijp je waarom ik die chauffeur belangrijk vind?”
“Ja, dat begrijp ik.”
De Cock zweeg even. Glimlachend.
“Wat heb je met die druppel soldeer gedaan?”
“Die heb ik met een begeleidend rapportje door een stoere motorrijder naar het Gerechtelijk laboratorium in Rijswijk laten brengen,” zei Vledder. De Cock kneep rimpels in zijn voorhoofd.
“Zonder overleg met de commissaris of de officier van justitie?”
“Ja.”
De Cock keek Vledder bewonderend aan.
“Jij durft.”
“Ik heb vanmorgen een paar telefoontjes gepleegd en ik kwam er al gauw achter dat soldeer een bijzonder spul is. De samenstelling van soldeer is zo verschillend…er bestaan zoveel soorten legeringen, dat ik de mogelijkheid overwoog om die druppel soldeer later als onderdeel van een bewijsvoering op te nemen.”
“Je bedoelt, als wij bij de dader thuis soldeer van dezelfde samenstelling aantreffen?”
“Precies.”
“Knap.”
Vledder genoot van de lof.
“Wist je,” riep hij opgetogen, “dat men aan de hand van een analyse kan bepalen hoeveel hitte er voor nodig was om het soldeer te laten smelten?”
De Cock lachte.
“Ik ben nooit loodgieter geweest.”
Vledder negeerde de opmerking.
“Ik heb mij vannacht thuis met Adelheid een poosje over dat brandmerk gebogen.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Was jouw vriendin Adelheid nog zo laat bij jou thuis?”
Vledder knikte.
“Wij onderhouden,” sprak hij glimlachend, “een soort veredelde lat-relatie. Als haar dienst bij de recherche het toelaat, brengen wij samen genoeglijk de nacht door.”
“Toe maar.”
Vledder grinnikte.
“Is dat niet goed,” vroeg hij het hoofd schuddend, “staat jouw puriteinse ziel dat niet toe?”
De Cock grijnsde.
“Mijn puriteinse ziel heeft de laatste decennia heel wat deuken opgelopen,” bromde bij.
“En?”
“Wat?”
“Het resultaat van jullie beschouwingen over dat vreemde brandmerk?”
“We hebben gefilosofeerd over die ruiten. Je kunt er een uitgebreide × in zien als het zou moeten.”
Vledder pakte een vel papier en tekende eerst een × en daarna maakte hij er twee ruiten van door aan de punten van de × extra lijntjes te trekken die elkaar raakten.
“Komen we daar verder mee?” vroeg De Cock.
“Een × is het symbool voor een onbekende grootheid.”
De Cock krabde zich even achter in zijn nek.
“Maar een × geldt ook als vermenigvuldigingsteken. Bijvoorbeeld vier × vier = zestien.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Daar hebben Adelheid en ik nog niet eens aan gedacht. Misschien waren wij daar te slaperig voor. Het was al vrij laat toen we…”
De jonge rechercheur stokte. Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt. Vledder riep: “Binnen.”
In de deuropening verscheen de lange gestalte van Edward van der Poorten.
De Cock keek omhoog naar de grote klok. Het was exact tien uur.
Van der Poorten was keurig gekleed. Hij droeg een zwarte edenhœd en een lange, chique, iets getailleerde grijze mantel. Onder zijn magere kin bolde een witzijden sjaal. In een trage, wat slepende tred liep hij naar De Cock. De grijze speurder gebaarde uitnodigend naar de stoel naast zijn bureau.
“Goedemorgen,” sprak hij vriendelijk.