Onder een afdakje van de aula stond een groepje mannen en vrouwen. De jonge rechercheur toonde verbazing.
'Komen die allemaal voor De Graaf?'
De Cock bromde.
'Er zijn altijd mensen,' sprak hij afkeurend, 'die op sensatie belust, de begrafenis van een vermoorde man of vrouw bijwonen. Ziekelijk.'
De oude rechercheur ging uit de wind onder het afdakje tussen de 'ziekelijke' belangstellenden staan. Het gaf wat warmte.
Een brede glanzende lijkwagen kroop over het grind van het toegangspad naderbij. Op enige afstand stopten de volg wagens. De deuren van de aula gleden open en de met bloemen bedekte baar werd uit de wagen getild.
De Cock kwam uit de luwte van het afdakje vandaan. Met ontbloot hoofd, zijn vormloos hoedje in zijn hand, keek hij toe en hoopte dat zijn grote oorschelpen het in de koude wind niet zouden begeven.
Toen eenieder door de aula was opgeslokt, stapte hij na Vledder als laatste naar binnen. De rechercheurs schoven naar de achterwand.
Met hun rug tegen de eikenhouten lambrizering, keken ze naar een deftig in het zwart geklede heer, die achter een kathedertje plaatsnam.
De statige heer rangschikte een paar papieren en bracht zijn armen in een theatraal gebaar schuin naar voren.
'God,' sprak hij met stemverheffing, 'schenke u Zijn zegen en geve u vrede. Amen.' Hij liet zijn armen zakken en ging rustiger verder.
'Ziende op de Heer, die gesproken heeft: Ik ben de opstanding en het leven, die in mij gelooft zal leven; ook al is hij gestorven en een ieder…'
Vledder stootte De Cock aan.
'Ik heb die tekst meer gehoord,' fluisterde hij.
De Cock knikte.
'Lang geleden bij een andere moordzaak.'
'Welke?'
De Cock antwoordde niet. De scherpe blik van de oude speurder gleed over de ruggen van de aanwezigen.
Vooraan, in het midden, gesluierd in zwarte tule, zat mevrouw De Graaf. Rechts naast haar, ook in stemmig zwart, zat Florentine.
Aan haar andere zijde zat een stevig gebouwde heer. Hij had zwart golvend haar. Iets grijzend aan de slapen.
De Cock boog zich naar Vledder.
'Die man,' fluisterde hij, 'die vooraan links naast mevrouw De Graaf zit, heb ik niet uit een van de volgauto's zien komen. Hij stond ook niet bij de "ziekelijken". Vermoedelijk is hij met een eigen vervoermiddel gekomen. Volg hem als de plechtigheid is afgelopen en noteer het nummer van zijn wagen.'
Vledder boog zich naar De Cock toe.
'Is hij haar verhouding?'
De Cock trok zijn schouders op.
'Mogelijk. Het kan ook een familielid zijn, dat wij niet kennen.'
De oude rechercheur liet zijn blik opnieuw langs de aanwezigen dwalen. De zalvende woorden van de heer in het zwart achter het kathedertje gleden langs hem heen.
Op een van de achterste rijen in de aula zag hij een man die hem enigszins bekend voorkwam. Hij tastte in de archieven van zijn herinnering, maar kon het gezicht niet rubriceren. Plotseling pakte hij uit de binnenzak van zijn colbert de politiefoto die Afra Molenkamp van de administratie hem had bezorgd, en vergeleek. Daarna liet hij de foto aan Vledder zien en wees heimelijk in de richting van de man.
'Is dat hem?' vroeg hij zacht.
Vledder keek en knikte. Daarna tikte hij met zijn wijsvinger op de politiefoto.
'Wie is dat?'
De Cock fluisterde.
'Brammetje… de ex-compagnon van De Graaf.'
De Cock drukte zijn handen tegen zijn hoofd en bracht het gevoel in zijn oren terug. Hij keek naar Vledder, die zijn notitieboekje in de binnenzak van zijn colbert duwde.
'Heb je het nummer?'
De jonge rechercheur knikte.
'Een vette Mercedes.' Hij deed een stap in de richting van hun geparkeerde Golf. 'Gaan we of wil je hier picknicken?'
De Cock wees naar de poort.
'Ik heb Brammetje nog niet van de begraafplaats zien komen.'
'Misschien heeft hij een andere uitgang genomen.'
De Cock schudde zijn hoofd.
'Die is er niet.'
Na een paar minuten kwam een wat gezette man met driftige pas de poort van de begraafplaats uit. De Cock herkende hem van de achterste rij in de aula en liep glimlachend op hem toe.
'U… eh, u bent de heer Abraham van der Velde?'
De man keek hem achterdochtig aan.
'Dat klopt.'
De oude rechercheur lichtte zijn vormloos hoedje.
'Mijn naam is De Cock,' sprak hij vriendelijk. 'De Cock met ceeooceeka.' Hij duimde over zijn schouder. 'En dat is mijn jonge collega Vledder. Wij zijn als rechercheur verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat.'
'Recherche?'
De Cock knikte en wees naar de geparkeerde Golf.
'Wij bieden u een lift aan.'
Abraham van der Velde schudde zijn hoofd.
'Ik moet geen lift van jullie. Ik pak in de President Kennedylaan wel de bus.'
'Dat is nog een flinke tippel.'
'Dat kan mij niet schelen.'
De glimlach om de mond van De Cock bleef.
'Toch een lift,' sprak hij beslist en dwingend.
Abraham van der Velde keek van De Cock naar Vledder en terug.
In luttele seconden monsterde hij de onverzettelijkheid op de gezichten van de rechercheurs en overdacht zijn eigen situatie. Toen draaide hij zich om en stapte schoorvoetend naar de gereedstaande Golf.
Vledder had hem op de achterbank laten plaatsnemen. Nukkig staarde Abraham van der Velde voor zich uit.
'Is dit een arrestatie?'
De Cock draaide zich half om.
'Een lift… dat zei ik toch?'
Abraham van der Velde gromde.
'Ik heb weinig vertrouwen in de prinsemarij.'
'Slechte ervaringen?'
'Absoluut.'
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.
'Mag ik u Brammetje noemen? Iedereen noemt u toch zo?'
Abraham van der Velde maakte een grimas.
'Je bent goed geïnformeerd.'
De Cock knikte.
'Het is mijn vak. Komt u nog wel eens in het café van Smalle Lowietje?'
Brammetje spreidde zijn handen.
'Soms… soms, als ik trek heb in een neut. Ik ben er nu een paar dagen niet geweest.' Hij grinnikte. 'De Smalle zal mij missen.'
De Cock glimlachte.
'Wij zagen u in de aula van Zorgvlied op een van de achterste rijen zitten.' De oude rechercheur trok de politiefoto uit de binnenzak van zijn colbert en liet die zien. 'Dit is een oude, slecht gelijkende foto. We hadden moeite om u daarvan te herkennen.'
Abraham van der Velde trok rimpels in zijn voorhoofd.
'Was dat nodig?' vroeg hij geprikkeld. 'Hebben jullie belangstelling voor me?'
De Cock negeerde de vraag.
'U bent lang op de begraafplaats gebleven. U kwam als laatste de poort uit.'
Abraham van der Velde liet zijn hoofd iets zakken.
'Ik heb gewacht tot ze allen bij het graf waren verdwenen. Toen ben ik teruggegaan.'
'Naar het graf?'
Abraham van der Velde knikte nadrukkelijk. Zijn gezicht vertrok.
'Ik heb in blinde woede,' siste hij, 'een paar kluiten aarde naar zijn kist gesmeten en hem minutenlang verrot gescholden.'
De Cock kon een glimlach niet onderdrukken.
'Hij zal er niets van hebben gemerkt.'
Abraham van der Velde schudde zijn hoofd.
'Nee,' verzuchtte hij, 'maar het luchtte wel op.'
De Cock veinsde onbegrip.
'Vanwaar die haat?'
Abraham van der Velde strekte zijn arm naar De Cock uit.
'Die foto die jij in je zakt hebt, die is gemaakt nadat ik was gearresteerd op verdenking van valsheid in geschrifte en fraude. Drie maanden lik heb ik opgeknapt. En weet je aan wie ik dat te danken had?'
De Cock knikte begrijpend.
'Ferdinand de Graaf.'
Abraham van der Velde zwaaide geagiteerd.
'Precies. Die viezerik heeft mij erin geluisd. Ik ben er met open ogen ingevlogen. Hij heeft mij papieren laten tekenen, waardoor ik mijzelf hartstikke strafbaar maakte. Ik had geen enkel verweer.