en een ieder..!
Vledder stootte De Cock aan.
'Hebben die luitjes in het zwart nooit een andere tekst?' vroeg hij gemelijk. 'Ik heb dit nu al een paar maal gehoord.'
De oude rechercheur reageerde niet. Zijn scherpe blik gleed over de ruggen van de aanwezigen.
Vooraan in het midden zat de vrouw van Abraham van der Velde.
Naast haar ontdekte De Cock zijn vriend Smalle Lowietje, bijna onherkenbaar in een stemmig zwart kostuum.
Op de tweede rij zat Mathilde de Graaf naast Michel van Amerongen en haar dochter Florentine. Verderop herkende hij mensen uit de klantenkring van Smalle Lowietje.
De oude rechercheur voelde zich onrustig. Hij blikte schichtig opzij.
'Ik mis iemand,' fluisterde hij gehaast.
'Wie?'
'Jelle Poelstra… hij zou komen. Dat heeft hij uitdrukkelijk gezegd.'
Vledder maakte een schouderbeweging.
'Misschien is hij verhinderd.'
'Hoe?'
'Wat bedoel je?'
'Op welke manier is hij verhinderd?'
Vledder maakte een hulpeloos gebaar.
'Wat maakt dat uit?'
De Cock liet zijn blik door de aula dwalen. De zalvende woorden van de man achter de katheder bereikten hem niet meer. Hij zocht naar een uitweg.
Links van hem, op enige meters afstand, ontdekte hij een deur, waarboven een kleine lichtbak met in rood het woord EXIT.
Hij gaf Vledder een wenk en schuifelde van hem weg. Toen hij de deur had bereikt, tastte hij naar de kruk en drukte hem voorzichtig open. Via de deur bereikte hij een gang met een granieten vloer.
Hij wachtte even tot ook Vledder de aula had verlaten. Toen draafde hij naar buiten.
Vledder liep hem na.
'Wat ben je aan het doen?' riep hij kwaad. 'Je kunt toch niet zomaar een uitvaartdienst verstoren?'
De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.
'Brammetje komt ook zonder mij wel in de hemel.'
Hij wees voor zich uit.
'Naar de Sloterdijkstraat.'
De Cock drukte voor de tweede maal op de koperen bouton. Eerst nu zag hij dat van de wit emaille naamplaat een schilfertje was weggesprongen.
Ook op het tweede bellen werd niet gereageerd. De Cock tastte in zijn broekzak naar het apparaatje dat hij eens, lang geleden, van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie had gekregen… een koperen houdertje met daarin een keur van stalen sleutelbaarden.
Met kennersblik zocht hij de juiste sleutelbaard en in luttele seconden had hij de deur ontsloten.
De oude rechercheur bukte naar de kranten op de deurmat.
Hij reikte ze Vledder aan.
'Van vandaag en gisteren,' sprak hij loom. 'Ga eens informeren bij de buren of die iets weten… wanneer Jelle Poelstra voor het laatst werd gezien… of hij wellicht bezoek heeft ontvangen… of hij een auto bezit… kleur, merk en misschien weet iemand het kenteken… waar hij dat ding in de buurt gewoonlijk parkeert. Ik zoek hier wel verder.'
Vledder verdween met de kranten onder zijn arm.
De Cock ging verder speurend de kleine woning door. Er was niets wat hem alarmeerde. Geen sporen van geweld of een worsteling.
Dat verwachtte hij ook niet. Het bed was keurig opgemaakt en in de keuken stond een halve fles zure melk.
Vledder kwam de woning binnen.
'De buurvrouw boven mist hem al sinds gisteren. Ze kookt nog wel eens wat voor hem, maar ook gisteren was hij de hele dag niet thuis. Jelle Poelstra heeft volgens haar een kleine helgeel gespoten Fiat vijfhonderd. Het kenteken weet ze niet. Gewoonlijk staat dat wagentje om de hoek in de Planciusstraat.'
De Cock wees naar buiten.
'Ga eens kijken of die Fiat daar staat. Dan sluit ik de deur van de woning weer af.'
Vledder kwam na enkele minuten hoofdschuddend in de Sloterdijkstraat terug.
'Hij staat er niet.'
De trekken op het gezicht van De Cock verhardden.
'Ik vermoed waar hij wel staat.'
Vledder ranselde de Golf over de weg, negeerde op het Haarlemmerplein het rode licht, gierde langs het markante standbeeld van Domela Nieuwenhuis en stoof onder het viaduct door de drukke Spaarndammerstraat in.
De Cock schudde afkeurend zijn hoofd.
'Het is zinloos. Het helpt je niet of je hard rijdt. Je neemt onverantwoorde risico's. Straks regent het klachten uit de buurt.'
Vledder scheen hem niet te horen. Met onverminderde snelheid raasde hij door.
Op de Rigakade, schuin voor Brammetjes oude legerloods, stond met nog zwak brandende koplampen een helgele Fiat vijfhonderd.
Vledder stopte pal achter het kleine wagentje en de rechercheurs stapten uit. De Fiat was verlaten, de portieren waren niet afgesloten en de sleutels staken in het contact.
Bezield van angstige voorgevoelens stapte De Cock de oude gammele loods binnen. Vledder volgde. De scheefhangende houten deur klapte achter hen dicht. Het was schemerig donker in de loods en het geurde er muf naar schimmel op rottend hout.
De Cock liet het licht van zijn zaklantaarn voor zich uit dansen.
Instinctief wist de oude rechercheur waar hij zijn moest.
Achter in de loods, op resten van jutezakken, lag een lange magere man. Hij was gekleed in een fraaie bruine wintermantel. Op ongeveer een halve meter van zijn hoofd lag een imposante bontmuts.
De lange benen van de man waren iets gespreid. Zijn armen lagen langs zijn lichaam. Van zijn handen staken de vingers omhoog.
De Cock nam de situatie even in ogenschouw. Daarna hurkte hij bij de dode neer. Het licht van zijn zaklantaarn gleed over het achterhoofd van het slachtoffer. In de nek van de dode, even onder de haargrens, ontdekte hij een kleine ronde wond.
Tot zijn verbazing ontbrak de krans van kruitslijm. Het maakte hem nieuwsgierig. Toen hij de kraag van de bruine mantel iets terugtrok, ontdekte hij in de hals een tweede kogelwond.
De oude rechercheur verschoof iets van plaats. Zijn aandacht richtte zich op de handen van de dode. Aan de rechterhand, bij de nagels van wijs- en middelvinger, ontdekte hij kleine bloedsporen.
De Cock schoof weer terug. Hij legde zijn zaklantaarn naast het hoofd van de dode en tilde de rechterschouder iets op. In het lichtschijnsel werd het gelaat van de man zichtbaar. Het schokte de oude rechercheur niet.
Vledder boog diep over hem heen. De hete adem van de jonge rechercheur kriebelde in zijn nek.
'Jelle Poelstra,' hijgde hij.
De Cock knikte.
'Net als Ferdinand de Graaf en Abraham van der Velde afgemaakt met een nekschot.'
De oude rechercheur schudde zijn hoofd.
'Maar dit keer niet zonder slag of stoot. Het eerste schot miste en bij het tweede, dodelijke schot heeft de moordenaar zijn slachtoffer niet zo dicht kunnen benaderen dat rond de wond een krans van kruitslijm ontstond.'
De Cock trok opnieuw de kraag van de bruine mantel terug en toonde Vledder de kogelwond links onder aan de hals van de dode.
'Vermoedelijk was Jelle Poelstra meer op zijn hoede dan de anderen… werd hij niet verrast en zag kans zich te verweren. Aan de nagels van zijn rechterhand zijn herkenbare bloedsporen. Mogelijk vinden we achter de nagels van zijn wijs- en middelvinger nog kleine huiddelen.'
'En dat betekent?'
De Cock kwam overeind.
'Een DNA-beeld van zijn moordenaar.'
De Cock had moeie voeten. Met de broekspijpen tot aan zijn knieën opgerold stak hij zijn behaarde, inbleke benen in een teil dampend water. Parelend bruiszout kriebelde tussen zijn tenen.
Voorovergebogen en met een van pijn vertrokken gezicht streek hij met zijn handen langs zijn enkels. Het leek hem toe dat een legioen venijnige duiveltjes met lange scherpe naalden in de bollen van zijn kuiten prikten. De pijn gaf hem een onbehaaglijk gevoel
van verslagenheid.