"Met Van Heerlen."'
De Cock glunderde. 'Prachtig.'
'Ik vertelde die Van Heerlen correct dat ik Vledder was, als rechercheur verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat en vroeg hem heel beleefd of hij een zekere Adelheid van Heerlen kende… of zij misschien familie van hem was.'
'Was zij familie?'
Vledder trok zijn schouders op. 'Dat… eh, dat weet ik niet.'
De Cock keek hem verwonderd aan. 'Heeft hij dat niet gezegd?'
'Die man vroeg mij waarom ik belangstelling voor die Adelheid van Heerlen had.'
'Dat heb je hem gezegd?'
Vledder schudde zijn hoofd. 'Dat leek mij niet verstandig. Ik kon hem moeilijk zeggen dat wij haar zochten in verband met de moord op Ferdinand de Graaf.'
'Heel goed. En verder?'
'Ik vroeg hem opnieuw… nu met enige nadruk… of Adelheid van Heerlen familie van hem was. Toen verbrak hij het gesprek.'
'Zomaar?'
'Ja. Hij hing op.'
De Cock kwam uit zijn stoel overeind. 'Heb je het adres?'
Vledder knikte. 'Keizersgracht dertienhonderdelf.'
De Cock strekte zijn wijsvinger naar hem uit. 'Kom. We gaan die meneer Van Heerlen eens vertellen hoe hij zich als staatsburger dient te gedragen.'
Keizersgracht dertienhonderdelf bleek een schitterend grachtenpand met een karakteristieke verhoogde halsgevel, guirlandes boven de ramen en een imposant bordes. Naast een zware, groengelakte toegangsdeur hing een glimmend gepoetste koperen plaat met 'De Bruijn en Van Meeteren' in zwarte diepverzonken letters.
De Cock drukte op een verlichte bouton onder de koperen naamplaat Toen een zacht zoemen meldde dat de vergrendeling elektrisch werd opgeheven, duwde de oude rechercheur de deur open. Vledder kwam hem na.
Rechts in de hal, achter een glazen wand, zat een jonge vrouw. Ze kwam overeind, schoof een raam weg en keek de mannen vragend aan.
De grijze speurder lichtte speels zijn hoedje. 'Mijn naam is De Cock met… eh, met ceeooceeka.' Hij duimde over zijn schouder. 'Dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs, verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat.'
Ze blikte verwonderd van De Cock naar Vledder en terug.
'Recherche?'
De Cock knikte. 'Wij komen voor een onderhoud met de heer Van Heerlen.'
De jonge vrouw aarzelde. 'Ik… eh, ik weet niet of de heer Van Heerlen u beiden kan ontvangen.'
De Cock trok een brede grijns. 'Dat kan hij,' riep hij overtuigend. 'Absoluut. Dat kan hij.'
Zonder verder haar reactie af te wachten, liep de oude rechercheur vanuit de hal een brede met roze marmer beklede gang in. Zijn voetstappen echoden tegen de kale muren. Hij wierp een steelse blik naar de wulpse engeltjes aan het plafond en bleef staan voor een monumentale deur met eiken panelen. Heel even aarzelde hij. Toen drukte hij de kruk omlaag en stapte naar binnen. Vledder volgde schoorvoetend.
De jonge vrouw van het glazen schuifraam stond hijgend en met een rood hoofd naast een immens groot bureau.
Van achter dat bureau kwam een heer in een stemmig grijs kostuum met een ruk omhoog. Hij was lang en slank. De Cock schatte hem op half in de veertig. Hij had een knap ovaal gezicht met een iets te brede kin, opvallende lichtblauwe ogen en donkerblond haar, iets grijzend aan de slapen.
De Cock bracht zijn beminnelijkste glimlach. 'Ik wacht even,' sprak hij vriendelijk, 'tot de jongedame ons bij u heeft aangemeld.'
De jonge vrouw slikte. 'Het zijn rechercheurs van de Warmoesstraat,' sprak ze gehaast. 'Ze wilden u spreken en ik zei dat ik niet wist of u hen…'
De man liet haar niet uitspreken. Hij gaf haar een teken dat ze het vertrek diende te verlaten. Toen ze weg was, kwam de grijze speurder een stap dichter naar het bureau. 'U gaf haar niet de kans,' sprak hij hoofdschuddend, 'om mijn naam te noemen. Ik ben rechercheur De Cock. De Cock met ceeooceeka. Als u een klacht over mij schrijft, dan zie ik graag dat u mijn naam goed spelt.'
De grijze speurder hield zijn hoofd iets schuin. 'U bent Van Heerlen?'
De heer knikte. 'Martin… Martin van Heerlen.'
'U bent advocaat?'
'Zeker.'
'Ik heb uw naam niet aan de gevel zien staan.'
Martin van Heerlen schudde zijn hoofd. 'Zo'n vijftien jaar geleden,' legde hij uit, 'ben ik bij de heren De Bruijn en Van Meeteren in dienst gekomen. Zij deden tot dan hoofdzakelijk burgerlijk recht. Ze namen mij in dienst voor strafzaken.'
Hij pauzeerde even.
'Beide heren zijn inmiddels overleden. Ik heb de naam van het kantoor maar zo gelaten. De Bruijn en Van Meeteren hadden in de advocatuur een goede reputatie opgebouwd.' Hij glimlachte. 'En wie kende Martin van Heerlen?'
De Cock liet de vraag onbeantwoord. Hij gebaarde opzij. 'Mijn jonge collega Vledder heeft vanmiddag een telefoongesprek met u gevoerd, dat niet bevredigend verliep.'
'Dat klopt.'
'U verbrak op een onhoffelijke wijze het gesprek.'
Martin van Heerlen knikte. 'Dat is juist. Uw collega vroeg mij of een zekere Adelheid van Heerlen familie van mij was.'
De Cock boog zich iets naar voren. 'Een vreemde vraag?'
Martin van Heerlen ging weer zitten. Hij steunde zijn ellebogen op zijn bureau en vouwde zijn handen. 'Nee,' antwoordde hij hoofdschuddend, 'de vraag was niet vreemd, maar verraste mij wel.'
'In welk opzicht?'
'Die plotselinge interesse uit een onverwachte hoek.'
'U… eh, u kent Adelheid van Heerlen?'
Martin van Heerlen keek hem uitdagend aan. 'Voor ik die vraag beantwoord, kende ik graag de reden van uw belangstelling.'
De Cock gebaarde in zijn richting. 'Uit uw reactie maak ik op dat u haar inderdaad kent.'
Martin van Heerlen knikte traag. 'Dat is juist.'
'Zegt u mij waar ik haar kan vinden… hoe ik met haar in contact kan komen.'
Martin van Heerlen kwam weer uit zijn stoel omhoog. 'Ik ben haar raadsman,' sprak hij gedragen. 'Het is toch begrijpelijk dat ik mijn cliënte tegen… eh, tegen enge recherchepraktijken bescherm.'
De Cock zuchtte omstandig. 'Adelheid van Heerlen had drie dagen geleden een afspraak met een heer, en die heer hebben wij vanmorgen gevonden… vermoord.'
Martin van Heerlen lachte voluit. 'U denkt toch niet dat Adelheid…' Hij maakte zijn zin niet af. 'Ik ben niet alleen haar raadsman, maar ook haar broer. Adelheid van Heerlen is mijn zuster.'
Ze liepen via de Raadhuisstraat, achter het Koninklijk Paleis om, over de Dam en het Damrak terug naar de Kit. Het regende niet meer, maar de felle gure wind maakte het verblijf op straat onaangenaam.
Vledder blikte opzij. 'Bedrijven wij "enge" recherchepraktijken?'
De Cock glimlachte. 'Voor een advocaat zijn alle politiemensen leugenachtig en corrupt.'
'En advocaten?'
De Cock grinnikte. 'Maarten Luther schijnt eens gezegd te hebben: "Ein Jurist ist ein böser Christ." En hij vroeg zich bezorgd af of beulen, juristen, advocaten — en meer van dergelijk gespuis — wel zalig konden worden.'
Vledder grijnsde. 'Ik denk niet dat iemand zich daar nu nog zorgen over maakt.'
'Jammer.'
'Denk je echt dat Martin van Heerlen zijn zuster naar de Warmoesstraat stuurt?'
De Cock knikte. 'Ik vrees alleen dat wij van haar een juridisch goed onderbouwd relaas krijgen.'
'Je bedoelt, dat Martin van Heerlen zijn zuster precies zal voorkauwen wat ze ons moet gaan vertellen?'
'Daar moeten wij terdege rekening mee houden.'
'Is zij verdachte?'
De Cock trok zijn schouders op. 'De afspraak van Adelheid van Heerlen met de vermoorde Ferdinand de Graaf behoeft niets te betekenen. Ze kunnen samen hebben geluncht en daarna uit elkaar zijn gegaan. Bovendien moet er een motief zijn. Martin van Heerlen zegt dat hij geen Ferdinand de Graaf kent en dat bij zijn weten ook zijn zuster geen relatie heeft met een man van die naam.'
De oude rechercheur bracht zijn rechter wijsvinger voor zijn neus. 'Het feit dat Ferdinand de Graaf in die notitie de volledige naam Adelheid van Heerlen opschreef, duidt er volgens mij op, dat zij geen vaste relatie van hem was. Bij een afspraak met een vaste relatie had De Graaf vermoedelijk geen enkele notitie gemaakt of slechts een voornaam vermeld.'