Vledder zwaaide de lof weg. ‘Ik meen wat ik zeg,’ sprak hij ernstig. ‘Ik begin langzamerhand te twijfelen aan de onfeilbaarheid van onze “opsporingsambtenaar bij uitnemendheid”.[4]’
De Cock liet zijn bovenlip krullen. ‘Denk nu niet,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘dat ik de heren van het vervoerbedrijf met rust laat.’ Het klonk uiterst dreigend. ‘Als ze bij de moord en de overval zijn betrokken, dan zal ik dat bewijzen… of de officier van justitie dat nu leuk vindt of niet.’ Hij zweeg even. ‘En ik ben zo vergeetachtig dat de commissaris…
Een klop op de deur onderbrak hem.
Vledder riep: ‘Binnen.’
In de deuropening verscheen Smalle Lowietje. Hij had zijn morsige cafévest verruild voor een slobberig colbertje.
De Cock kwam onmiddellijk achter zijn bureau vandaan en stapte op hem toe.
‘Lowie,’ riep hij blij verrast, ‘je hebt je etablissement verlaten.’ Smalle Lowietje lachte wat verlegen. Hij wenkte met zijn hoofd. ‘Schele Japie staat even bij mij achter de tap. Daarom… ik kan niet lang wegblijven anders gapt hij van mijn voorraad.’
De Cock keek hem onderzoekend aan. Hij wist dat de tengere caféhouder niet graag naar het politiebureau aan de Warmoesstraat kwam, bang om voor versliecheraar te worden versleten. ‘Is er wat?’ vroeg hij bezorgd.
Smalle Lowietje keek naar hem op.
‘Heb je nog belangstelling voor Peter Shot?’
De Cock knikte heftig. ‘Waarachtig.’
De caféhouder gebaarde. ‘Ze hebben hem gezien.’
‘Wie?’
Smalle Lowietje aarzelde. ‘Twee jongens… jongens die wel eens bij mij in de zaak komen.’
‘Wanneer zagen ze hem?’
‘Ongeveer een week geleden.’
‘Waar?’
‘In de korte Koningsstraat. Peter Shot zag er volgens hen slecht uit. Hij leek wel dronken. Hij liep tussen een man en een vrouw in. Die hielden hem vast.’
‘Hoe laat was dat?’
‘Even na middernacht.’
‘Waar gingen ze heen?’
Lowietje trok zijn smalle schouders op. ‘Ze liepen in de richting van de Oude Schans.’
De Cock staarde peinzend voor zich uit. ‘Hoe zagen die man en die vrouw eruit?’
Smalle Lowietje maakte een hulpeloos gebaar. ‘Dat is moeilijk. Begrijp je… ik heb het alleen van horen zeggen. Ik bedoel, ik heb ze zelf niet gezien. Die jongens hebben verder eigenlijk alleen maar op die griet gelet. Dat was, zo ze zeiden, een knap stuk… een mooie blonde meid.’
De Cock wreef over zijn kin. ‘Ik zal je maar niet vragen wie de twee jongens waren.’
De caféhouder lachte gemelijk. ‘Ik moet om mijn klandizie denken.’
De Cock knikte begrijpend. Hij leidde Smalle Lowietje terug tot beneden in de hal. Daar klopte hij hem tot afscheid vertrouwelijk op de schouder.
‘Bedankt, Lowie,’ sprak hij simpel.
Daarna bleef hij nog even in de hal staan en keek de tengere caféhouder na tot hij in de Heintje Hoekssteeg verdween. Toen draaide hij zich om en stormde met twee treden tegelijk de trap op.
Boven in de recherchekamer zat de jonge Vledder nog achter zijn bureau. Hij keek naar De Cock op. ‘Vind jij het belangrijk?’
‘Wat?’
‘Die mededeling van Lowietje?’
De Cock schoof zijn onderlip naar voren. ‘Dat moet nog blijken,’ sprak hij ontwijkend.
Vledder gebaarde achteloos. ‘Het lijkt mij niet zo moeilijk. Na een voorbespreking over de overval op het geldtransport dronken ze nog wat. Peter Shot dronk te veel, zakte door en Richard van Slooten en zijn verloofde brachten hem naar huis.’
De Cock knikte traag. ‘Zo simpel kan het zijn geweest.’
De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder nam de hoorn op en luisterde. Na een paar seconden legde hij wat verward de hoorn op het toestel terug.
De Cock keek hem onderzoekend aan.
‘Wat is er?’
Vledder gebaarde wat onzeker. ‘Mevrouw Van Slooten is niet op de begrafenis.’
‘Welke begrafenis?’
‘Van haar zoon.’
De Cock slikte. ‘Wanneer is die begrafenis?’
‘Nu.’
De grijze speurder trok diepe denkrimpels in zijn voorhoofd. Hij wees naar het toestel op zijn bureau.
‘Wie had je daar aan de lijn?’
‘Marijn Stoops.’
‘Collega Stoops?’
Vledder knikte. ‘Je weet dat ik een hekel aan begraafplaatsen heb,’ sprak hij verontschuldigend. ‘Ik ga er niet graag heen. Toen ik hoorde dat Richard van Slooten hier op St.-Barbara werd begraven, heb ik aan Marijn Stoops gevraagd of hij de begrafenis voor ons wilde bijwonen. Ik heb hem ook duidelijk geïnstrueerd. Ik heb hem verteld welke mensen hij kon verwachten en waar hij op moest letten. Marijn is een uitstekend rechercheur en ik dacht…’
De Cock luisterde niet meer. Zijn blik dwaalde weg. Ineens sprong hij overeind en rende in een wilde galop naar de kapstok.
Vledder beende hem na.
‘Waar ga je heen?’ riep hij wat in paniek.
Met zijn hoedje op zijn hoofd en zijn oude regenjas onder de arm geklemd, draaide De Cock zich om.
‘Naar de Driehoekstraat… misschien valt er nog iets te redden.’
Vledder ranselde de gammele Volkswagen gierend over het asfalt en doorbrak in een woede, die hij zelf niet geheel begreep, alle verkeersmaatregelen die men voor de oude binnenstad had uitgedacht.
De Cock zat onderuitgezakt naast hem. Zijn breed gezicht met de markante trekken van een bejaarde boxer, stond ernstig. Hij besefte ineens ten volle hoe vermetel, maar ook hoe meedogenloos zijn tegenstander was.
Vledder blikte opzij. ‘Misschien wist ze het niet.’
‘Wat?’
‘Het tijdstip van de begrafenis.’
De Cock reageerde niet. Het was een onzinnige opmerking, maar hij begreep dat zijn jonge collega zich niet prettig voelde. Op de Palmgracht was geen enkele parkeerplaats vrij. Vledder wurmde de wagen tussen twee auto’s door en plaatste hem half op het trottoir. Ze stapten uit en renden naar de Driehoekstraat. Rechercheur De Cock had geen oog voor het fraai gerenoveerde geveltje. Hij klapte de buitendeur open en hees zich opmerkelijk snel langs de krakende trap omhoog.
De woningdeur op de eerste etage was gesloten. De Cock voelde aan de kruk en drukte die voorzichtig omlaag. Langzaam schoof hij de deur open.
Ze lag voorover op het tapijt, naast een ranke stoel met gebogen poten. De zwarte kimono met de exotische borduursels bolde iets op haar rug. Een pantoffel was van haar voet gegleden.
De Cock knielde bij haar neer. Vledder boog zich over hem heen en ademde in zijn nek.
‘Dood?’ hijgde hij.
De grijze speurder knikte traag.
‘Vermoord.’
8
Klonten donkerrood bloed kleefden aan haar grijzende haren. De Cock streek die haren voorzichtig opzij. Bij de halswervels, kort naast elkaar, ontwaarde hij twee donkeromrande schotwonden. Een dunne streep geronnen bloed kronkelde langs haar onderkin omlaag. Het had onder haar gezicht een plasje bloed gevormd op het kleed.
Vledder, achter hem, slikte. ‘Nekschoten. Net als bij Richard en bij Martin van der Meulen.’
De Cock klemde zijn lippen op elkaar. ‘Het handelsmerk van een moordenaar,’ sprak hij wrang.
Hij kwam moeizaam uit zijn gebukte houding omhoog. Zijn oude knieën kraakten. Vanuit de hoogte keek hij nog eens op het slachtoffer neer. Ze had geen enkele kans gehad, bedacht hij somber. Wat wild gebaarde hij naar Vledder. ‘Waarschuw de meute.[5]’
Toen de jonge rechercheur vertrokken was, liet De Cock zijn blik door het kamertje dwalen. Nauwkeurig nam hij alles in zich op. Hij kon dat. In zijn lange loopbaan als rechercheur had hij een bijna fotografisch geheugen ontwikkeld. Geen enkel detail, hoe gering ook, ontging hem.
5
Spottende uitdrukking voor de groep mensen die bij de behandeling van een moord aanwezig dienen te zijn.