Выбрать главу

De Cock schudde zijn hoofd.

‘We gaan erheen.’

Monique van het Veer schreed op haar ranke pantoffels over het hoogpolig tapijt. In een opwindende zachtroze japon met ritselende volanten, zag ze er betoverend uit. Opnieuw snoof De Cock de milde geur van haar zinneprikkelend parfum.

Ongeveer in het midden van de kamer met spiegelende wanden trok ze een paarse zitzak iets omhoog en nam bevallig plaats. De oude rechercheur liet zich wat onwennig zakken in een soort hangmat op poten. Hij schoof zijn lichaam heen en weer en toen de constructie zijn gewicht bleek te kunnen dragen, nam hij de vrouw nog eens nauwkeurig op. Het lange blonde haar had niets van zijn glans verloren. Het deinde bij iedere beweging van haar hoofd. Ook haar matbleke huid had niets aan spankracht ingeboet en uit haar amandelvormige ogen straalde nog steeds een verwarrend exotisch licht.

De Cock grijnsde flauwtjes. Monique van het Veer toonde niet bepaald het beeld van een jonge vrouw die zojuist haar innig geliefde ten grave heeft gedragen. Het vreemde was dat het hem niet verbaasde.

Tot zijn verrassing nam Vledder, naast hem, het woord. De jonge rechercheur zat ongemakkelijk op de rand van een tabouretje. Hij boog zich iets naar haar toe.

‘Al onze nasporingen naar Peter Shot,’ begon hij, ‘zijn tot nu toe op niets uitgelopen. Het is ons zelfs nog niet gelukt zijn ware naam te achterhalen. Het schijnt ons toe dat Peter Shot volkomen van deze aardbodem is weggevaagd.’

Monique van het Veer keek hem wat spottend aan.

‘En verbaast u dat… met drie miljoen? Peter zit natuurlijk allang ergens in het buitenland.’

Vledder slikte.

‘We hebben gegronde reden om aan te nemen dat hij nog in Nederland verblijft.’

Ze kneep haar ogen iets samen. ‘Waar?’

Vledder glimlachte.

‘Dat is een vraag, die ik juist aan u had willen stellen.’

‘Aan mij?’

Vledder knikte overtuigend.

‘Er zijn getuigen, die zeggen u te hebben gezien… samen met Peter Shot.’

‘Wanneer?’

‘Een paar dagen voor de overval.’

Er brak een glimlach door.

‘Dat heb ik al aan uw collega verteld. Richard en Peter hebben voorbereidingen getroffen… besprekingen gevoerd. Enkele van die bijeenkomsten heb ik bijgewoond.’

Vledder ging onverdroten verder.

‘Bij die gelegenheid, waarvan onze getuigen spraken, leek Peter Shot dronken. Hij liep waggelend tussen u en een andere man in.’ Monique van het Veer leek even aangeslagen. Op haar matbleke huid kwam een lichte blos.

‘Waar was dat?’

Vledder gebaarde nonchalant.

‘In de Korte Koningsstraat… even na middernacht.’

Ineens verhelderde haar blik.

‘Dat is juist!’ riep ze opgewekt. ‘Ik herinner mij dat. Peter had die avond niet eens zoveel gebruikt. Maar ik denk dat hij tevoren een shot heroïne had genomen. Aanvankelijk was hij zeer enthousiast. Vrolijk. Bijna overmoedig. Na de derde whisky werd hij echter al doezelig en begon onzin uit te kramen.’ Ze wuifde minzaam. ‘In combinatie met alcohol hebben drugs nu eenmaal een verhevigd effect.’

Vledder knikte begrijpend.

‘Waar bracht u hem heen? Voor zover ons bekend heeft Peter Shot in Amsterdam geen adres… nooit gehad.’

Monique van het Veer verschoof iets aan haar roze japon. Een lang slank been gleed uit een onzichtbare plooi.

‘Peter,’ antwoordde ze aarzelend, ‘Peter woonde toen onder… eh, onder een valse naam in een klein hotel ergens aan de Martelaarsgracht… niet ver van de Nieuwendijk. De naam van het hotelletje is mij ontschoten. Maar ik zou met u mee kunnen gaan om het u te wijzen.’ Ze glimlachte beminnelijk en koketteerde met haar blonde haar.

‘Ik ben daar goed in. Ik heb jaren voor een groot concern als hostess gewerkt.’

Vledder wreef zich achter in zijn nek.

‘In dat hotelletje hebt u Peter naar bed gebracht?’

Ze knikte.

‘Samen met Richard.’

Vledder trok zijn lippen samen.

‘Realiseert u zich dat het vrijwel vaststaat dat diezelfde Peter Shot uw Richard heeft vermoord?’

Monique van het Veer knikte opnieuw. Om haar lippen zweefde nog die glimlach.

‘Dat doe ik.’

Vledder ergerde zich zichtbaar. Zijn voeten schuifelden onrustig heen en weer. ‘Ik heb niet de indruk’, sprak hij opgewonden, ‘dat de dood van uw verloofde u erg heeft aangegrepen.’

Het gezicht van Monique van het Veer betrok. Ze liet haar uitdagende houding varen. ‘Hoe kan een harde, gevoelloze politieman als u,’ reageerde ze pruilend, ‘het verdriet van een vrouw peilen?’

Vledder stoof op.

‘Gevoelloos… gevoelloos.’ Zijn stem sloeg over. ‘Ik ken hier maar een…’

De Cock kwam haastig tussenbeide. Hij stak afwerend zijn hand op. ‘Je moet niet te snel conclusies trekken,’ sprak hij bestraffend. ‘Vrouwen zijn heel goed in staat hun verdriet te camoufleren. Ik ben er persoonlijk van overtuigd dat het heengaan van Richard Monique diep heeft getroffen.’

Ze blikte de oude speurder dankbaar toe. ‘Richard en ik hielden van elkaar.’

De Cock knikte bedaagd.

‘Daarom…’ hij pauzeerde even voor het effect, ‘daarom valt het mij ook zwaar om u het bericht te brengen van de dood van zijn moeder.’

Ze keek verschrikt naar hem op.

‘Richards moeder… dood?’

De Cock keek haar kil aan.

‘Vermoord… twee schoten in haar nek.’

Monique van het Veer verbleekte. Ze sloot haar ogen en tastte met beide handen naar haar hoofd. Even wankelde ze. Toen gleed ze van haar paarse zitzak en plofte bewusteloos op het tapijt.

10

De Cock had moeie voeten.

Met een van pijn vertrokken gezicht tilde hij zijn benen omhoog en legde ze heel voorzichtig op zijn bureau. Het was daarbij alsof duizenden kleine duiveltjes met even zovele spelden geniepig in zijn kuiten prikten. Dat was een slecht teken, wist hij. Telkens wanneer de zaken niet naar wens verliepen, wanneer hij het gevoel had steeds verder van de oplossing weg te drijven, vloeide de vermoeidheid in zijn voeten, speelden geniepige duiveltjes hun sadistisch spel.

Wat hem het meest benauwde, was het feit dat de moorden een on-Hollands karakter droegen. Het lag niet zo in de aard van de Nederlander om een mens met nekschoten af te maken. Hij was het in zijn lange recherchepraktijk nog nooit tegengekomen. Het was te kil, te onmenselijk. Hoewel hij altijd de cynische stelling poneerde, dat moord een puur menselijk bedrijf was, lag deze aard van executiemoorden toch buiten zijn gevoelssfeer.

Hij schudde zijn hoofd. Wat dreef de moordenaar om achtereenvolgens Martin van der Meulen, Richard van Slooten en zijn moeder te doden? Wie was die Peter Shot? Een on-Hollandse killer? Welke rol speelde het duo Van Woudrichem-Van Beusekom? Vormden zij het brein achter de overval? Wat voor betrekkingen onderhield Monique van het Veer, de blonde schoonheid, die zo bevallig het bewustzijn verloor? Welke belangstelling had de moordenaar voor een pop in klederdracht? En bovenal… waar waren de geroofde drie miljoen?

De vragen stormden in golven op hem af en de helse pijn in zijn voeten kwam terug, peuterde aan zijn humeur. Hij sjouwde met collega Vledder nu al een volle week bijna dag en nacht achter een reeks lugubere moorden aan en de resultaten waren ronduit povertjes.

Vledder keek zijn oude leermeester bezorgd aan.

‘Heb je het weer?’

De Cock trok zijn rechterbeen iets omhoog en tastte naar een pijnlijke kuit. ‘Het is een familiekwaal denk ik.’ Hij zuchtte diep en legde zijn been weer op zijn bureau.

‘Mijn oude grootmoeder op Urk had het ook. Ik was als kind veel bij haar. Ik hield van mijn Bessie. Ik kende al haar nukken, haar stemmingen. Wanneer er slecht weer op komst was, kon ik dat aan haar zien. Dan had ze moeie voeten.’ Hij glimlachte bij de herinnering. ‘Mijn grootvader viste met zijn botter op wat toen nog de Zuiderzee was. Met de zeiltjes. Motoren waren er niet… of nauwelijks. Het waren maar notendoppen, die bottertjes van toen. En het was altijd weer een zegen als ze behouden terugkeerden. Als mijn Bessie in de lucht keek en wat wolken en windveren zag, dan wist ze het zeker… dan kreeg ze moeie voeten. En die voeten vergisten zich nooit. Als mijn oude Bessie met een van pijn verwrongen gezicht ging zitten en de stoof naar zich toeschoof, dan kon je storm verwachten.’ De grijze speurder staarde wat dromerig voor zich uit. ‘Ik zie haar nog voor me, het oude mens… een tanige huid met duizend lieve rimpeltjes… de fijngeplooide hulle wat scheef op haar hoofd, de donkere kraplap, haar kromgetrokken handen gevouwen in haar boezelaar… steeds tot bidden bereid. Want dat God haar leidsman was, belijdde ze in alle openheid. Als ze ’s avonds naar bed ging en haar hulle met oorijzer afzette, haar milde en al haar rokken uitdeed, bleef er maar weinig van haar over. Als ik haar dan zo ontluisterd zag, was ik vertederd en voelde ik mij bij haar geborgen. Maar het meest hield ik van haar, als ik ’s zondags aan haar hand mee mocht naar de Bethelkerk. Dan zag ze er in haar Urker klederdracht prachtig uit. Dan was ze in mijn ogen mooi… als een majesteit… dan had ik het idee dat alle mensen met ontzag naar haar keken… zo indrukwekkend vond ik haar. De klederdracht van de Urker vrouwen is plechtstatig en stijlvol. Van alle klederdrachten, die ik ken…’