Выбрать главу

Mevrouw Van der Meulen hield haar hoofd iets schuin.

‘U denkt dat mijn man dingen voor mij verzweeg?’

‘Ja.’

‘Zoals?’

‘Zijn angst om u te verliezen.’

Ze reageerde heftig, kneep haar lippen op elkaar.

‘Daar was geen enkele reden voor.’

De Cock keek haar kil aan.

‘U kende dus die angst?’

Mevrouw Van der Meulen kwam met een ruk overeind.

‘Nee!’ Ze gilde bijna. ‘Ik heb nooit een moment geloofd dat Martin mij niet vertrouwde. Maar ik weet wat er werd gekletst… geroddeld. Ik heb die praatjes wel gehoord, maar ze misten elke grond.’ Ze zuchtte diep. ‘Het was op een feestavond van het bedrijf. Vorig jaar, in november. Het bedrijf bestond zoveel jaar. Er was een bandje en er werd gedanst. Die avond toonde meneer Van Woudrichem een meer dan gewone belangstelling voor mij. Het viel op. Van Woudrichem is beslist niet onaardig, maar hij is echt niet het type man voor wie ik iets zou kunnen voelen. Hij is me te week, te iel.’ Ze maakte een hulpeloos gebaar. ‘Maar wat moest ik? Hij was Martin zijn baas. Ik danste dus met hem. Veelvuldig. Later ging het personeel erover praten… vooral de vrouwen. Ik denk uit jaloezie.’

‘Ook Martin moet die praatjes hebben gehoord.’

Ze liet zich weer op de bank zakken.

‘Dat… eh, dat zal wel.’

‘Hij heeft er nooit met u over gesproken?’

‘Nee.’

De Cock keek haar scherp aan. ‘Was het niet om de roddels, dat Martin niet meer op Tsjecho-Slowakije wilde rijden?’

Ze trok haar schouders op.

‘Martin zei alleen dat hij die lange ritten beu was en naar de geldtransporten wilde. Dan was hij elke avond thuis. Dat was ook beter voor de kinderen.’

‘Dat is hij toen gaan vragen?’

Ze schudde haar hoofd.

‘Dat heeft Martin niet gedaan. Dat deed ik.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘U vroeg of Martin naar de geldtransporten mocht,’ sprak hij verwonderd.

Ze friemelde met haar handen in haar schoot.

‘Martin zei: “Ga jij naar het kantoor, doe iets leuks aan, en vraag het aan Van Woudrichem. Als jij het vraagt, zal hij het vast niet weigeren.”’

‘En?’

Ze gebaarde nonchalant.

‘Meneer Van Woudrichem had er geen bezwaar tegen. Ik maak het wel in orde, zei hij.’

De Cock tastte aarzelend met de toppen van zijn vingers naar zijn voorhoofd. Zijn oude hersenen werkten op volle toeren. Wat verholen blikte hij in de richting van Rita van der Meulen. De antwoorden van de jonge vrouw hadden hem verrast. Blijkbaar had Martin van der Meulen de roddels rond zijn echtgenote niet zo ernstig genomen. Ze hadden hem niet verontrust. Integendeel, hij had de interesse, die de heer Van Woudrichem voor zijn ega had gekoesterd, juist gebruikt om bij de geldtransporten te worden geplaatst. Waarom? Toch omwille van zijn huwelijk… zijn kinderen?

‘Hoe vond Peter van der Duin het dat Martin de lange afstanden vaarwel had gezegd?’

Rita van der Meulen glimlachte.

‘Peter vond het verschikkelijk. Martin en hij konden heel goed met elkaar overweg. Maar Peter is een verstokt vrijgezel. Hij vindt het belachelijk om zich te binden. Daarom… voor hem zijn die uitgebreide ritten naar het buitenland een feest. Het maakt hem niets uit of hij wekenlang van huis is.’ Ze grinnikte. ‘In ieder stadje een ander schatje. Zo is Peter.’

De Cock plukte nadenkend aan zijn onderlip.

‘Is er thuis wel eens gesproken over de mogelijkheid een geldtransport te overvallen?’

‘Nooit.’

‘Ook niet uit scherts?’

‘Nee.’

‘Was Martin er niet bang voor? Uiteindelijk werd hij toch het slachtoffer van zo’n overval.’

Rita van der Meulen schudde haar hoofd.

‘Hij heeft het,’ sprak ze aarzelend, ‘hij heeft het er nooit over gehad.’

De Cock keek haar wat schuins aan.

‘En u… was u niet bang dat er iets kon gebeuren?’

Ze maakte een triest gebaar.

‘Elk beroep heeft zo zijn risico’s. Die lange afstanden waren ook niet ongevaarlijk.’

De Cock leunde achterover tegen de hoge rug van de bank. Hij voelde zich onbehaaglijk. Al zijn ervaring en kennis leken hem onvoldoende. Hij had het stellige gevoel dat deze Rita van der Meulen een vesting om zich heen had gebouwd; een ondoordringbare muur om zich tegen de brute buitenwereld te beschermen. Het was ook alsof ze al zijn vragen reeds kende en de antwoorden had overdacht.

‘Wilde Martin niet rijk zijn?’

De vraag klonk hem banaal in de oren.

Rita van der Meulen schonk hem een matte glimlach. Met haar rechterhand streek ze over het zachte leder van de armleuning van de fauteuil, waarop ze zat.

‘Dit bankstel is een gril van mij… een droom… tastbare illusie. Hoewel het ver boven ons budget ging, vond Martin het goed dat ik het kocht.’ Ze zweeg even. ‘Ik moet er nog acht termijnen op betalen. Martin verdiende niet zoveel bij Van Woudrichem en Van Beusekom en voor dat weinige moest hij nog hard ploeteren. Bovendien kosten de kinderen scheppen met geld. Martin zei wel eens: “En dan te bedenken dat elke dag weer, achter het glas van mijn cabine, in de geldwagen al de rijkdom van de wereld ligt.”’

Ze zweeg opnieuw. Met haar handen in haar schoot staarde ze voor zich uit. Haar wazige blik gleed langs de grijze speurder, verwijlde in een nabij verleden. Om haar fraai gevormde lippen danste een glimlach… nauwelijks waarneembaar, alsof haar gezicht die expressie niet wenste. Eerst na een poosje stond ze op. ‘Ik zal koffie voor u maken.’ Ze sprak op een toon die geen tegenspraak duldde. Waardig schreed ze naar de keuken.

De Cock keek haar na. Hij had in zijn lange rechercheloopbaan veel mooie vrouwen ontmoet en hoe mooier ze waren, hoe dieper zij in de poel van de misdaad waren weggezonken. Op de een of andere manier leken die vrouwen ook op elkaar… werkten zij betoverend op zijn voor vrouwelijk schoon zo ontvankelijk gemoed.

Rita van der Meulen kwam uit de keuken terug en zette kopjes, suiker en melk op de lage betegelde tafel. De Cock volgde haar handelingen. Toen ze had ingeschonken en de glazen koffiekan had weggezet, vroeg hij achteloos: ‘Begrijpt u waarom Martin die morgen van zijn route afweek?’

Ze keek hem vanuit de hoogte aan en alle kleur trok uit haar gezicht.

‘Wie zegt dat?’ vroeg ze ademloos.

‘De heer Van Woudrichem… en anderen.’

Ze had plotseling haar zelfbeheersing verloren. Haar pose smolt weg. Ze schudde heftig haar hoofd. Haar goudblonde haren dansten. ‘Dat is niet waar.’ Ze schreeuwde. Wild. Onbeheerst. ‘Dat is niet waar. Martin week niet van zijn route. Het zijn leugens… allemaal leugens.’ Ze zette haar voeten iets uit elkaar en trok haar hoofd in de nek. ‘Ik weet waar ze op uit zijn. Ik weet het. Ze willen na zijn dood de naam van mijn man bezoedelen.’ Ze strekte haar hand beschuldigend naar De Cock uit. ‘En daar doet u aan mee. Martin heeft met die overval niets te maken.’ Ze ademde diep, kreeg duidelijk iets van haar zelfbeheersing terug. ‘Ik was met een doodeerlijke man getrouwd.’ Ze zweeg even voor het effect. ‘Een doodeerlijke man… hoort u… een man die nooit aan enige smerigheid zou willen meewerken.’

Met driftige passen liep ze naar de kamerdeur en deed die wijdopen. ‘En nu wil ik dat u gaat… onmiddellijk.’

De Cock wierp zuchtend een blik op de koppen met dampende koffie. Toen stond hij langzaam op en gaf Vledder een wenk. Ze liepen samen via de opengehouden deur naar de hal. Daar draaide De Cock zich om. ‘Ik hoop,’ sprak hij ernstig, ‘dat ik u nooit teleur zal hoeven stellen.’

13

Vledder gniffelde.

‘De grote speurder laat zich zomaar uit huis jagen.’

Het klonk vrolijk, spottend.