Выбрать главу

Rechercheur De Cock van het oude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat siste tussen zijn tanden.

‘Drie miljoen, lieve mensen… dat is meer dan ik zondagsmorgens in het kerkenzakje doe.’ Hij keek naar Vledder, die aan het bureau tegenover hem zat. ‘Wat is het voor geld?’

De jonge rechercheur schoof zijn onderlip naar voren. ‘Mooi geld. Gebruikt. Niet genummerd. Kleine coupures. Makkelijk uit te geven. Zonder problemen. Het zijn de ontvangsten van een reeks warenhuizen en supermarkten in de stad.’

De Cock knikte begrijpend.

‘En die geldtransporteur is dood?’

Vledder trok een ernstig gezicht. ‘Een van de rovers joeg van dichtbij twee kogels door zijn hoofd. Ze hadden de geldwagen op de Geldersekade, vlak bij de Nieuwmarkt, klemgereden.’

‘Waarom schoten ze hem neer?’

‘Dat weet ik niet. Volgens getuigen bestond er geen enkele aanleiding toe. De man was niet gewapend. Hij heeft zich ook niet verzet. Hij stond met zijn gezicht tegen de klemgereden geldwagen en met zijn handen omhoog.’

De Cock kneep zijn wenkbrauwen samen.

‘En toen werd hij neergeschoten?’ vroeg hij ongelovig.

‘Inderdaad, de overvaller kwam er speciaal voor terug. Het geld was al overgeladen. Volgens de getuigen was het moord… een zinloze moord.’

‘Heb je wat aan de getuigen?’

Vledder schudde zijn hoofd. ‘Het was alles even vaag. Ik heb geen enkel redelijk signalement kunnen lospeuteren.’

De Cock begon door de recherchekamer te stappen. Hij deed dat graag. Bij de cadans van zijn tred lieten zijn gedachten zich beter ordenen. Bij het bureau van Vledder bleef hij staan.

‘Hoe heet het slachtoffer?’

De jonge rechercheur raadpleegde zijn notities. ‘Martin… Martin van der Meulen, oud zevenentwintig jaar, gehuwd en vader van drie kinderen.’

‘Strafblad?’

Vledder vervolgde: ‘Een brave huisvader van onbesproken gedrag. Geen leningen, geen schulden. Ik heb ook in onze administratie niets ten nadele van hem kunnen vinden. Een trouwe werknemer. Hij werkt al jaren bij het transportbedrijf.’

De Cock beet op zijn onderlip. ‘Geen kans dat hij medeplichtig was?’

‘Je bedoelt dat hij in het complot van de overval zat?’

‘Precies… het zou niet de eerste keer zijn.’

Vledder wuifde met zijn hand. ‘We weten nog te weinig. Het is wel zo, dat de overval verrekt goed was voorbereid. De brede zijde van de Geldersekade leent zich goed voor het klemrijden. Ook het tijdstip van de overval was gunstig gekozen. Het was min of meer toeval dat er zoveel geld in de wagen zat. In de regel is het veel minder.’

De Cock perste zijn lippen opeen. ‘Ik geloof niet in toevalligheden. Zeker niet bij een overval op een geldtransport.’ Hij ging weer achter zijn bureau zitten. ‘Die Alfa Romeo is op de Duivendrechtsekade teruggevonden?’

Vledder knikte. ‘Daar zijn ze in een andere wagen gestapt. Er waren afdrukken van banden. Verder ontbreekt elk spoor.’

De Cock trok de mouw van zijn colbert iets terug en keek op zijn horloge. Het was precies elf uur en achtendertig minuten; ruim vijf kwartier na de overval. Het anders zo vriendelijke plooiengezicht van de grijze speurder stond somber. Hij had het beangstigende gevoel dat de affaire nog lang niet was beëindigd, dat de jacht om het geld pas was begonnen en dat de brave geldtransporteur niet het enige slachtoffer zou zijn in de macabere dans om drie miljoen. Hij keek naar Vledder, die de tekst van een telexbericht samenstelde.

‘Weet je, Dick,’ sprak hij triest, ‘geld… geld is een uitvinding van de duivel. Sommigen raken erdoor bezeten.’

2

De hemelsblauwe Jaguar raasde over de snelweg.

Richard van Slooten kwam wat tot rust. De intense spanning die zijn denken had verdoofd, ebde weg. Hij leunde behaaglijk achterover en stak een sigaret op. Het geluid van de politiesirenes was allang verstomd, trillend achtergebleven onder de rook van Amsterdam. Glimlachend blikte hij opzij.

‘Daar zijn we mooi uitgekomen. Verrekte mooi. Toen ik op de Wenckebachweg die dienders zag staan, dacht ik: dit is het einde, nu is het afgelopen.’ Hij glimlachte opnieuw en schuurde met zijn rug tegen de leuning. ‘Ik ga er weer helemaal in geloven.’ Hij draaide zich half om en keek met een vertederde blik naar de stapel geldzakken op de achterbank. ‘Hoeveel schat jij?’

Peter stak zijn kin iets naar voren. ‘Ik behoef niet te schatten,’ sprak hij hooghartig. ‘Ik weet wat erin zit.’

‘Hoeveel?’

‘Drie miljoen.’

Richard glunderde. ‘Drie miljoen.’ Hij proefde de woorden op het puntje van zijn tong. ‘Een bom duiten. Dat is… dat is anderhalf miljoen per man.’

Peter negeerde de opmerking. Met ruim honderdzestig kilometer per uur gleed hij langs een rij vrachtauto’s. ‘Hoe laat is het nu?’ vroeg hij scherp.

‘Kwart voor twaalf.’

Peter knikte voor zich uit.

‘Kwart voor twaalf,’ herhaalde hij nadenkend. ‘Het wordt tijd dat wij de snelweg verlaten. De politie zal inmiddels op de Duivendrechtsekade de rode Alfa Romeo wel hebben gevonden. Op het moment dat zij erachter komen dat wij met deze Jaguar op weg zijn, hebben we een blokkade voor ons neus.’

Hij keek ineens naar Richard, naar de rook, die kringelend van zijn sigaret opsteeg. ‘Waar heb je je handschoenen?’ riep hij gespannen.

Richard reageerde wat verstoord. ‘In mijn zak.’

‘Hoe lang al?’

Met licht trillende vingers drukte Richard zijn sigaret uit.

‘Dat… eh, dat weet ik niet.’

Peter snoof verachtelijk. Er stegen blosjes naar zijn wangen en zijn neusvleugels begonnen te vibreren.

‘Heb je ze al uitgedaan in de Alfa Romeo?’

Richard trok zijn schouders op. Zijn gevoel van onrust kwam terug.

‘Dat kan wel.’

Peter schudde afkeurend zijn hoofd.

‘Hoe lang gap je al? Waar zitten je hersenen? Het eerste wat ze in Amsterdam doen, is die Alfa Romeo grondig op vingerafdrukken onderzoeken.’ Hij zuchtte diep. ‘Ik wed dat ze nu al weten dat een van de overvallers ene Richard van Slooten is.’ Hij keek nog eens opzij, scherp observerend. Daarna kneep hij zijn ogen even dicht en projecteerde het profiel op zijn netvlies. Toch, zo overdacht hij, een te weke kin.

Vledder legde de hoorn terug op het toestel. ‘Dat is snel werk van de Dactyloscopische Dienst,’ sprak hij bewonderend. ‘Ze hebben in die Alfa Romeo de vingerafdrukken gevonden van Richard van Slooten.’

De Cock keek op. ‘Kennen wij hem?’

Vledder knikte gretig. ‘Hij moet pas los zijn. Een maand of tien geleden was hij nog bij ons aan de Warmoesstraat. Ik herinner mij hem nog wel; een jaar of vijfentwintig. Het type van een knap gozertje. Een echt binkie. Gesoigneerd. Goed in de kleren. Zijn moeder bracht bij de wachtcommandant altijd eten voor hem. De kost die wij hem gaven, was niet goed genoeg.’

‘Wie heeft hem destijds behandeld?’

‘Collega Zwakenberg.’

‘Waarvoor?’

‘Diefstal uit een auto. Een peperdure camera. Hij werd door een paar dienders op heterdaad betrapt, zittend achter het stuur, de camera in zijn hand. Die diefstal is hem ten laste gelegd en voor dat feit is hij ook voor de officier van justitie geleid, maar volgens Dries Zwakenberg was het Richard van Slooten niet te doen om hetgeen er in de auto lag.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Waarom dan?’

‘Om de auto zelf. Dat is de specialiteit van Richard van Slooten, het stelen van auto’s, dure, exclusieve wagens… Daimlers, Triumphs en Jaguars. Hij is daarvoor al ettelijke malen veroordeeld.’