Выбрать главу

Hij zweeg even, blikte om zich heen. ‘Hoe wist u dat ik hier was?’

De Cock haalde zijn schouders op.

‘We kwamen toevallig voorbij.’

Peter van der Duin schudde zijn hoofd en grijnsde.

‘Daar trap ik niet in. De grote rechercheur De Cock gaat ’s nachts niet op pad om een simpel inbrekertje te pakken.’ Hij kneep zijn ogen iets samen. ‘U wist dat ik hier zou zijn.’

De grijze speurder keek hem scherp aan.

‘Van wie?’

Langs de wang van Van der Duin zwiepte een zenuwtrek.

‘Dat… eh, dat weet ik niet. Ik heb aan niemand verteld dat ik dit zou doen. Het kwam vanavond spontaan in mij op, toen ik weer eens aan die overval dacht… aan Martin en het vele geld.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Toen nam je het risico.’

Peter van der Duin trok achteloos zijn schouders op.

‘Ik dacht niet dat er zoveel risico bij was. Ik heb nog een sleutel van de poort. Ik kon naar binnengaan en die weer achter mij op slot doen.’ Hij keek op, onderzoekend. ‘Daarom geloof ik niet dat u toevallig voorbijkwam. U kon namelijk van de weg af niet zien dat hier iemand binnen was.’

De Cock schonk hem een geheimzinnig lachje. Hij draaide zich om, liep naar de met leer beklede deur en hield die wijdopen.

‘Je kunt gaan.’

Peter van der Duin keek hem wantrouwend aan.

‘Zomaar?’

De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Je bent vrij. Wij hebben je hier niet gezien… hebben niet met je gesproken.’

‘En als ik later toch word gepakt?’

‘Dan zwijg je over dit onderhoud.’

Peter van der Duin liep op de grijze speurder toe. Ze stonden oog in oog.

‘En als ik niet zwijg?’

De Cock grijnsde. De vele plooien rond zijn mond dansten vrolijk. ‘Dan dompelen wij ons in onwetendheid en verklaren beiden opgewekt dat Peter van der Duin stapelgek is.’

Vledder trok de camouflagelappen weer van de nummerborden, stapte in de wagen en reed weg. In het voorbijgaan keek hij nog eens naar de poort van het terrein van Van Woudrichem en Van Beusekom, die door De Cock met zijn apparaatje weer deugdelijk was gesloten. De grijze speurder zat genoeglijk onderuitgezakt naast hem, een tevreden trek op zijn gezicht.

Vledder duimde naar het terrein.

‘Wat doen wij met die inbraak?’

‘Niets. Ze zullen morgen wel merken dat er is ingebroken en dan bellen ze de politie.’

Vledder schudde wat geërgerd zijn hoofd. ‘En dan komt er een collega-rechercheur en stelt een onderzoek in.’

‘Precies.’

‘En wij weten wie de dader is.’

De Cock keek geamuseerd omhoog.

‘Weten we dat?’

Vledder draaide zich naar hem toe.

‘Waarom liet je hem gaan?’

De Cock glimlachte. Het beeld van de jongeman met een grijns om de mond drong zich aan hem op.

‘Peter van der Duin had volkomen gelijk. Wat hebben wij aan de arrestatie van een klein inbrekertje? Komen we daarmee verder? Wij zijn op jacht naar vele miljoenen en een drievoudige moordenaar.’ Hij zweeg even. ‘Bovendien vond ik onze positie bij de ontdekking van de inbraak niet zo prettig. De analyse, die Peter van der Duin van onze en zijn situatie maakte, getuigde van een spitse geest. Voor dergelijke mensen ben ik altijd op mijn hoede. Daarom ben ik ook niet langer gebleven om ons eigen onderzoek in het privékantoor van Van Woudrichem en Van Beusekom af te maken.’

Vledder keek hem nadenkend aan. ‘Dat begrijp ik niet.’

De Cock drukte zich wat op.

‘Zet de wagen maar even op een vluchtstrook en doe je motor en je lichten uit.’

‘Waarom?’

De Cock stak gebarend zijn wijsvinger omhoog.

‘Als ik onze vriend goed heb ingeschat, hebben we over een paar minuten de politie hier.’

Vledder remde af en stopte op een smalle parkeerstrook tussen het bosschage. Aan zijn kant van de wagen draaide hij het portierraam open. In het uitgestrekte industriegebied heerste stilte. Plotseling klonk van ver het geluid van sirenes. Het kwam snel dichterbij. Geschrokken keek de jonge rechercheur naar De Cock.

‘Hij heeft de politie getipt.’

De grijze speurder knikte traag. ‘Ik denk vanuit een telefooncel… anoniem. Als we in dat kantoor waren gebleven, waren we mooi door onze eigen collega’s overvallen.’

Vledder pufte. Zijn gezicht zag bleek.

‘Dan hadden we ons toch wel in zeven bochten moeten wringen om onze aanwezigheid te verklaren.’

De Cock grinnikte.

Dat heeft Peter van der Duin beseft. Ik zag het aan zijn blik, toen ik hem zei dat hij kon gaan.’

Het loeien van de sirenes was verstomd. Vanuit de bewoonde stad naderden twee politiewagens met hoge snelheid. Het licht van hun koplampen danste over het asfalt. De Cock en Vledder bukten diep, tot onder het niveau van het dashboard. Het licht schoof over hen heen. In het donker stoven de wagens aan hen voorbij. Even later klonk het geknars van remmen, gevolgd door haastige voetstappen op de weg.

De Cock kwam weer overeind en trok een grimas.

‘Sorry jongens,’ mompelde hij quasi spijtig, ‘maar jullie zijn te laat. De poort is weer op slot en de vogels zijn gevlogen.’ Op zijn breed gezicht lag een jolige grijns. De hele affaire scheen hem te amuseren. Hij wenkte Vledder dat hij weer kon gaan rijden.

‘Waarheen?’

‘Terug naar de Kit… horen of er nog nieuws is en dan naar huis.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Het is al bijna drie uur.’

Een tijdlang reden ze zwijgend voort. De binnenstad van Amsterdam sliep nog niet. Er schoven schimmige figuren over het Stationsplein en over het Damrak raasde een taxi. Op de hoek van de Oudebrugsteeg krijste een dronken hoertje tegen een vent, die wat gebogen, met zijn handen diep in zijn zakken van haar wegsjokte. De Cock keek het gelaten aan. Hij kende de stad van elk uur van de dag. Het licht veranderde, het geluid, de mensen, de stemmingen… het decor bleef. Hij tikte de jonge Vledder op zijn arm.

‘Pak morgen even het mutatierapport van het politiebureau aan de Lodewijk van Deijsselstraat en kijk wat de agenten over de inbraak hebben gemuteerd.[8] En neem later op de dag nog even contact op met de rechercheur die het onderzoek heeft gekregen. Ik wil weten of er misschien toch iets uit het kantoor van Van Woudrichem en Van Beusekom is ontvreemd.’

Vledder keek hem verrast aan. ‘Zou dat kunnen?’

De Cock haalde zijn schouders op.

‘We weten niet hoe lang Peter van der Duin al in dat kantoor rondneusde voordat wij hem op een indrukwekkende manier kwamen storen.’

Vledder glimlachte bij de herinnering.

‘Zou hij echt naar geld hebben gezocht?’

De Cock tuitte zijn lippen.

‘Goed beschouwd is zijn gedachtegang niet vreemd. Het idee, dat het transportbedrijf op een of andere wijze bij de overval is betrokken, laat ook mij niet los. Ik neem alleen niet aan dat onze heer Van Woudrichem zo argeloos en lichtzinnig is om al het geld, of een gedeelte daarvan op zijn eigen kantoor te bewaren.’

Vledder remde wat af. Ze keken naar het jonge hoertje, dat spuwend en scheldend achter de gebogen vent aan waggelde. ‘Pooier,’ schreeuwde ze fel. ‘Snertpooier.’

De Cock schudde bedroefd zijn hoofd.

‘De souteneurs zijn ook niet meer wat ze geweest zijn.’

Het klonk spottend.

De jonge rechercheur gaf weer wat gas en parkeerde de wagen op de steiger achter het politiebureau. Ze stapten uit en slenterden via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat. Uit de Lange Niezel waaiden nog flarden discomuziek.

Toen de beide rechercheurs de hal van het politiebureau binnenkwamen, dook brigadier Meindert Post gehaast vanachter zijn dienstboek op en stapte naar de balie.

‘Waar zitten jullie?’ Zijn harde stem galmde door het gebouw, weerkaatste tegen de muren. ‘Ik heb verdomme stad en land naar jullie afgebeld.’ Hij gebaarde naar De Cock. ‘Jouw vrouw zei dat je nog steeds op pad was.’

вернуться

8

Muteren: politie-uitdrukking voor rapporteren.