Выбрать главу

‘De vergiftigde heroïne had zijn motoriek gestoord.’

‘Precies.’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen. Ineens klaarde zijn gezicht op. ‘Ik begin het te begrijpen,’ riep hij enthousiast. ‘Je hebt gelijk… de moordenaar van Peter Shot is ook de man van de overval en de moorden. Hij heeft Peter Shot niet alleen doodgespoten… hij heeft ook de revolver om zijn onderbeen bevestigd.’

De Cock knikte instemmend.

‘Misschien was het Peter Shot zijn eigen revolver wel, die door de werkelijke moordenaar werd gebruikt. Dat zullen we nog moeten onderzoeken. Daarom vroeg ik ook aan Smalle Lowietje of hij de revolver van Peter Shot kon herkennen. Maar hoe het ook zij… het is heel geraffineerd. Als het plan van de werkelijke moordenaar was gelukt, dan hadden wij met Peter Vandenberg, alias Peter Shot, de man begraven die wij verantwoordelijk achtten voor én die roofoverval én de drie moorden.’

Vledder klapte zijn oudere collega spontaan op zijn schouder. ‘En de werkelijke moordenaar had ongestoord van zijn miljoenenbuit kunnen genieten.’ Hij klapte nog eens. Harder. ‘Geweldig, De Cock… je bent gewoon fantastisch.’ Hij zweeg even, nadenkend. ‘We hebben feitelijk aan onze oude dactyloscoop Ben Kreuger te danken dat het allemaal niet zo is gelopen.’

De Cock glimlachte.

‘En aan die exentrieke dokter Den Koninghe die mij op de vergiftigde heroïne attent maakte.’

Ze liepen via de Herenstraat en de Prinsenstraat naar de Prinsengracht en vandaar naar de Noordermarkt. Vledder schudde voortdurend zijn hoofd. Het was alsof hij het nog steeds niet kon vatten.

Plotseling bleef hij staan.

‘Het moet een vooropgezet plan zijn geweest.’ Hij zwaaide wild met beide armen. ‘Natuurlijk… zo is het. De werkelijke moordenaar moet van de reputatie van Peter Shot hebben gehoord. En dat is heel goed mogelijk. Peter Shot had overal rondgebazuind hoe crimineel hij wel was, hoeveel roofovervallen hij had gepleegd en dat hij in de States zelfs een politieman had doodgeschoten. Die reputatie moet de werkelijke moordenaar op het idee hebben gebracht om Peter aan ons, politiemensen, te presenteren als de man die de roofoverval had gepleegd en die verantwoordelijk was voor de moorden.’ Hij maakte kleine tutgeluidjes. ‘Verdomd geraffineerd.’

De Cock keek zijn jonge collega scherp aan.

‘Denk nog eens verder.’

‘Hoe bedoel je?’

De Cock lachte.

‘Je bent zo goed op weg.’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

‘Waar wil je heen?’

De grijze speurder boog zich naar hem toe.

‘Wie presenteerde ons Peter Shot… die verknipte junk met zijn revolver?’

Vledder staarde hem enige ogenblikken verbijsterd aan. ‘Monique… Monique van het Veer.’

19

Peter Karstens keek blij verrast. In zijn grote bruine ogen twinkelde een vrolijk licht. ‘De Cock,’ riep hij uitbundig, ‘ik had je al eerder verwacht.’ Hij maakte een hoofse buiging en spreidde zijn arm uitnodigend. ‘Kom binnen en loop door naar achteren. Maria en ik hebben ons net een glas wijn ingeschonken… een zalige bourgogne uit een verrukkelijk jaar.’ Hij lachte opgewekt. ‘Het mag ook andersom.’ Wat verholen wees hij naar de jonge rechercheur. ‘Je hebt je handlanger weer bij je, zie ik.’

De Cock schudde bestraffend zijn hoofd.

‘Ik kan je woordkeus niet bewonderen. Vledder is geen handlanger… van wie ook.’

Peter Karstens grinnikte.

‘Het is ingebakken. Ik kan er niets aan doen. Je weet hoe ik over gezagdragers denk. In het allergunstigste geval een noodzakelijk kwaad… maar dan wel met de nadruk op het laatste woord.’

De Cock reageerde niet. Hij voelde weinig voor een oeverloze discussie over Wet en Gezag. De standpunten van de kunstenaar en hem lagen daarvoor te ver uiteen. De calvinistische ziel van De Cock hing aan een geordende samenleving en Peter Karstens, zo noemde hij dat zelf ‘rotzooide-maar-wat-an’. Toch bestond er tussen beide mannen een soort band, een vriendschap op basis van wederzijdse waardering.

Hij liet zich langs de draaitrap zakken en stapte via de gang naar het woonvertrek van de schilder. De intieme ruimte met de lage zoldering werd alleen door kaarsen verlicht. Ze stonden gegroepeerd op een ruwhouten tafel naast flessen rode wijn en fraai geslepen kristallen bokalen. Twee ervan waren half gevuld.

Maria zat schuin op een brede leren bank. De Cock bleef in bewondering staan. Ze was mooi, stelde hij vast, uitzonderlijk mooi. In het bleke schijnsel van het kaarslicht was ze van een bijna serene schoonheid. Haar matbleke huid glansde zachtjes, trilde in het dansende licht. Boven een korte zwarte rok met een brede split, droeg ze een ruim geplooide blouse, die haar boezem nauwelijks verhulde. Lang zwart haar golfde over haar halfblote schouders.

Ze kwam van de bank overeind, langzaam, met gracieuze bewegingen en drukte hem de hand.

Hij hoorde hoe achter zich de adem van Vledder stokte. De Cock liet haar hand los en draaide zich half om. Zelfs in het halfduister zag hij dat het gezicht van zijn jonge collega kleurde. Het verbaasde hem niet. Wat zwierig gebaarde hij in zijn richting.

‘Dick Vledder,’ stelde hij voor, ‘mijn onvolprezen hulp.’ Ze wiegde twee stappen op hem toe.

‘Maria… Maria Kappelman.’

Haar stem klonk zwoel, ademde een belofte.

Vledder had er moeite mee. Zijn bewegingen waren houterig, hoekig. De schoonheid van de jonge vrouw had hem duidelijk in de ban.

Peter Karstens keek van een afstandje toe.

‘Maria stamt van een geslacht,’ riep hij spottend, ‘dat vele heksen heeft voortgebracht. Ik zou maar oppassen, voor je het weet ben je haar slaaf.’ Hij wenkte De Cock naderbij en liep naar een schildersezel in een hoek van het vertrek. Het doek op de ezel was met een linnen lap bedekt. Met enige zwier, als onthulde hij een monument, trok Peter Karstens de lap weg.

‘Voilà… jouw schilderij.’

De Cock bleef een paar minuten in bewondering staan. Hij herkende Maria in een danspose, die al haar schoonheid tot expressie bracht. De rok, de blouse, de laarsjes die zij droeg… ze hadden de vorm en de kleur van de pop in klederdracht, precies zoals die in zijn gedachten lagen verankerd. De stijve pop was alleen omgetoverd tot een tintelende vrouw, door de kunstschilder met meesterhand tot leven gewekt.

De Cock spreidde zijn beide handen naar het schilderij. ‘Prachtig, Peter, werkelijk prachtig. Als mijn ambtenarensalaris het toestond, kocht ik het van je.’

De kunstschilder glunderde onder de lof.

‘Ik heb een zacht prijsje… een kistje goede wijn.’

De Cock reikte hem tot akkoord de hand.

‘Ik ken je smaak.’

Ze namen plaats om de tafel met de kaarsen en Peter Karstens schonk fonkelende rode wijn in de kristallen bokalen. Eerst na het tweede glas gebaarde De Cock naar Maria.

‘Op de tong van mijn collega Vledder ligt al lange tijd een brandende vraag.’

Ze keek hem verwonderd aan.

‘Aan mij?’

De Cock knikte nadrukkelijk.

‘Ik zal de vraag maar voor hem stellen, want ik heb de indruk dat jouw verschijning hem sprakeloos heeft gemaakt.’ Hij blikte schuins naar Vledder, die zich nog steeds niet op zijn gemak voelde. ‘De vraag luidt: Heb jij wel eens bij het transportbedrijf van Van Woudrichem en Van Beusekom gewerkt?’

Maria Kappelman schudde haar hoofd.

‘Nooit.’

Peter Karstens keek haar verward aan.

‘En jij hebt mij van dat plan verteld voor die overval op het geldtransport.’

‘Dat heb ik je verteld, ja.’

Peter Karstens boog zich met een ruk naar voren.

‘Dat plan lag toch in het kantoor van Van Woudrichem en Van Beusekom.’

‘Dat zal wel.’

Peter Karstens slikte.