Выбрать главу

‘En dat is alles?’

Vledder keek hem aan. ‘Hoe bedoel je?’

‘Geen geweldmisdrijven?’

De jonge rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Zo’n jongen is het niet. Als je het mij vraagt, is Richard van Slooten niet echt kwaadaardig. Hij heeft zich ook bij zijn arrestaties nooit verzet.’

De Cock begon aan zijn brede neus te plukken. ‘Heeft hij matjes, vriendjes… medeplichtigen?’

‘Niet dat ik weet. Ik zal hem straks nog even bij Info natrekken, maar zover mij bekend, opereerde Richard altijd alleen. Zijn enige relatie in het kwaad was een autohandelaar in de buurt van Enschede. Een al wat oudere man. Hij kocht van Van Slooten gestolen wagens, voorzag ze van nieuwe motor- en chassisnummers en verkocht ze met vervalste papieren en kentekenplaten in Duitsland. Ze hebben beiden jarenlang goede zaken gedaan, tot onze afdeling autodiefstallen de lijn oprolde.’ Vledder zweeg even en schudde zijn hoofd. ‘Richard van Slooten past niet zo goed in het beeld van een brute overval met dodelijk geweld.’

Peinzend betastte De Cock zijn kin. ‘Misschien was hij er wel niet bij.’

Vledder keek verrast op. ‘Ik begrijp je niet.’

Met beide handen gebarend verduidelijkte De Cock: ‘Misschien nam Richard van Slooten wel helemaal niet aan de overval deel.’

Vledder grijnsde. ‘En zijn vingerafdrukken?’

‘Die vingerafdrukken liet hij in de Alfa Romeo achter toen hij de wagen jatte.’

Vledder glimlachte breed. Zijn blik verhelderde. ‘Dat is helemaal geen gek idee,’ riep hij bewonderend. ‘Zijn specialiteit. Richard van Slooten jatte een Alfa Romeo voor twee jongens die voor een overval een snelle wagen nodig hadden. Meer niet.

En het zou mij niets verbazen als hij ook een tweede vluchtwagen voor de overvallers had gereserveerd.’ Ineens verstarde de jonge rechercheur, een ogenblik maar. Toen begon hij wild tussen de stapel papieren op zijn bureau te zoeken.

De Cock keek hem verwonderd aan. ‘Wat is er?’

‘Een Jaguar.’

‘Wat voor een Jaguar?’

Vledder zocht verwoed verder. ‘Op de Wenckebachweg. In Duivendrecht. Ik heb ergens een rapportje gelezen van twee dienders van een surveillancewagen, die op de Wenckebachweg bij een vermoedelijk gestolen Jaguar stonden, toen de rode Alfa Romeo hen voorbij stoof.’

‘En?’

‘Die wagen was later weg.’

Peter reed de snelle Jaguar met een matig gangetje door de oude dorpskern van het Drentse Diever. Als hij in de achteruitkijkspiegel keek, kon hij het topje van de stapel geldzakken op de achterbank zien. Het gaf hem een opwindend gevoel van macht.

Richard van Slooten veegde met zijn zakdoek langs het notenhouten dashboard en de stijlen van de deur. Hij blikte even door de voorruit, toen de wagen een scherpe bocht maakte. ‘Waar gaan we heen?’

Peter ontweek de vraag.

‘We zijn er zo. Nog een paar minuten.’ Hij zwaaide geïrriteerd met zijn rechterhand. ‘En laat dat geveeg. Dat heeft toch geen nut meer. Als je geen vingerafdrukken achterlaat, behoef je ze ook niet weg te vegen.’

Richard borg haastig zijn zakdoek op. Hij voelde zich verward en onzeker. Hij had graag weer een sigaret willen opsteken, maar durfde niet. Langzaam groeide in hem een vage angst voor die kille, koelbloedige man aan het stuur naast hem.

Buiten Diever verhoogde Peter de snelheid van de wagen. Zijn gezicht stond strak, had bijna geen expressie. De immense schoonheid van het Drentse landschap gleed aan hem voorbij. Onopgemerkt. Hij zag slechts de weg voor zich en hij luisterde naar het zoeven van de banden over het asfalt. Een paar kilometer voorbij Doldersum remde hij plotseling sterk af en reed een zanderig bospad in.

Richard keek verwonderd om zich heen. ‘Wat doen wij hier?’ Peter stopte de wagen en trok de handrem aan. ‘Afscheid nemen.’

Rechercheur De Cock leunde achterover in zijn stoel en tilde zijn beide benen op de rand van zijn bureau. Zijn breed, wat grof gezicht met de vriendelijke trekken van een goedaardige boxer, stond somber. De grijze speurder vond dat het onderzoek naar de overval slecht was gestart. Als het een omen was, overdacht hij, een voorteken, dan kon hij van de toekomst weinig goeds verwachten. Hij keek naar Vledder, die een aanvullend telexbericht samenstelde.

‘Ik vrees dat we te laat zijn,’ sprak hij triest. ‘Als de overvallers zo professioneel zijn als ik ze inschat, dan hebben ze ook de Jaguar al verlaten en zijn met hun derde vluchtwagen op pad. Er steekt een goed brein achter het geheel. De improvisatie toen ze ontdekten dat er een paar dienders bij hun tweede vluchtwagen stonden, getuigt bovendien van grote koelbloedigheid.’

Vledder tikte op het telexformulier. ‘Zal ik het toch maar verzenden?’

De Cock knikte heftig. ‘Zeker, dat telexbericht moet eruit. Die Jaguar moet boven water komen. Hoe dan ook.’

Vledder schudde bedroefd zijn hoofd. ‘Stom, dat ik bij het lezen van het rapport van die dienders niet onmiddellijk heb gereageerd. Als ik direct het verband had gezien, hadden we misschien nog een kansje gehad. Wie weet hoe ver ze met die Jaguar hebben gereden.’

De Cock deed zijn best hem gerust te stellen. ‘Zulke dingen gebeuren. Wij zijn geen robotten.’ Hij stond op en schonk zijn jonge collega een milde glimlach. ‘Kom,’ sprak hij vriendelijk, ‘trek je jas aan.’

Vledder keek verwonderd omhoog. ‘Waar gaan we heen?’

Zijn leermeester slenterde naar de kapstok. Pas toen hij zijn oude vilten hoedje op zijn hoofd had, keerde hij zich naar Vledder en beantwoordde zijn vraag.

‘Naar een moeder,’ grapte hij vrolijk, ‘die vond dat het eten aan de Warmoesstraat voor haar zoon niet goed genoeg was.’

‘Mevrouw Van Slooten.’

De Cock knikte. ‘Je hebt toch haar adres?’

Vledder parkeerde hun politie-Volkswagen op het middenpleintje van de Palmgracht. Ze stapten uit en wandelden naar de Driehoekstraat. Voor een fraai gerenoveerd geveltje bleven ze staan. De Cock keek omhoog. Steeds weer verraste hem de intimiteit van de huisjes in de Jordaan.

‘Is het hier?’

Vledder plukte een papiertje uit het borstzakje van zijn colbert. ‘Het klopt, nummer 79, één hoog.’

De buitendeur stond op een kier. De Cock drukte die verder open en hees zijn negentig kilo moeizaam langs een krakende trap omhoog. Vledder volgde met lichte tred.

Op het portaal van de eerste etage bleven ze staan en klopten aan. Het duurde enige tijd voor de deur werd opengedaan door een omvangrijke vrouw in een glimmend zwarte kimono met wijde mouwen en exotische borduursels. Ze trok haar wenkbrauwen vragend op.

De grijze rechercheur maakte een lichte buiging en nam beleefd zijn hoedje af. ‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij beminnelijk. ‘De Cock… met ceeooceekaa.’ Hij wees naast zich: ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van de politie en doen dienst aan het politiebureau in de Warmoesstraat.’ Hij pauzeerde even. ‘U bent mevrouw Van Slooten?’

Ze trok haar kin iets op.

‘Dat ben ik.’

De Cock speelde met zijn hoedje in zijn hand.

‘Wij wilden eens met u praten… over uw zoon… Richard.’

Ze kneep haar ogen half samen.

‘Hebben jullie hem weer vast?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Wij zijn bang,’ sprak hij wat timide, ‘dat hij bij een ernstig misdrijf betrokken is.’

Ze snoof minachtend.

‘Bang… bang ben ik al meer dan tien jaar. Sinds dat kreng van school is, beleef ik met hem de ene ellende na de andere. En steeds maar weer mooie praatjes dat het echt de laatste keer is geweest.’

Met de knop van de deur in haar hand, deed ze een stap opzij. ‘Kom binnen en kijk niet naar de rotzooi. Ik had vanmorgen een barstende koppijn. Ik ben net mijn bed uit.’

De Cock keek rond. Het kamertje was propvol gemeubileerd met pietepeuterige kastjes aan de wanden, glanzende tafeltjes, zijden poefs en ranke stoelen met gebogen poten in een rococoachtige stijl. Een grote kleurenfoto van een blonde jongeman in een zilveren lijst en een fraaie pop in een uitheemse, bonte klederdracht sierden een miniatuur dressoirtje.