Выбрать главу

Op de Gooiseweg verhoogde De Cock de snelheid van de wagen. Duivendrecht, overdacht hij plotseling, had vanaf het begin een belangrijke rol in deze affaire gespeeld. Hij hoopte vurig dat het allemaal zou lukken. Feitelijk was het een pure gok. Hij vertrouwde op zijn mensenkennis. In de vele lange jaren dat hij het speurwerk nu al bedreef, had hij enig inzicht gekregen in de reacties van mensen in een gespannen situatie. Die kennis hoopte hij vanavond uit te buiten.

Hij had voor zijn actie van het hoofdbureau drie wagens weten los te peuteren: een Volvo, bemand met Marijn Stoops en Hans Rijpkema, de collega met wie Marijn zei het liefst samen te werken. Dan had hij een Renault 18 met Vledder en een Ford Taunus met Fred Prins. Hoewel hij er geen notie van had wat hem stond te wachten, dacht hij het met die paar ervaren mannen wel te klaren.

Hij stuurde de wagen de Duivendrechtsebrug over naar de oude Rijksstraatweg. In verboden richting reed hij links de Plataanstraat in en stopte aan de trottoirband. Hij schakelde de motor uit en draaide zich half om naar Peter Karstens.

‘Het is hier bijna pal om de hoek, het flatgebouw De Hazelaar. Ken je je tekst?’

De kunstschilder grijnsde.

‘Ik heb,’ acteerde hij spottend, ‘dit fraaie schilderij speciaal in opdracht van rechercheur De Cock van het politiebureau aan de Warmoesstraat vervaardigd en hij heeft mij bevolen het aan u te overhandigen.’

De Cock knikte goedkeurend.

‘Het klinkt wel wat stijfjes, maar ik kan niet zo gauw een betere tekst bedenken.’

Peter Karstens deed het portier open.

‘En als ze het schilderij niet aanneemt?’

De Cock glimlachte bemoedigend.

‘Ze zal nieuwsgierig zijn.’

De kunstschilder verdween met het schilderij onder zijn rechterarm. Gespannen bleef De Cock in de wagen achter. Na vijf minuten was Peter Karstens terug. Hij stapte in. Zijn ademhaling was wat in de war.

‘Ze heeft het.’

De Cock startte de wagen en reed terug naar de Gooiseweg. Hij had de kunstschilder uitdrukkelijk beloofd hem veilig thuis te brengen. Intussen zette hij de mobilofoon in de wagen aan. Hij had voor zijn actie van de Centrale Post aan het hoofdbureau een eigen frequentie bedongen.

Ze waren net aan het einde van de Wibautstraat toen de mobilofoon kraakte. Het was de stem van Vledder.

‘Monique van het Veer heeft zojuist met een pak onder haar arm het flatgebouw verlaten en loopt naar haar wagen.’

Peter Karstens keek naar De Cock en peilde de spanning op diens gezicht.

‘Je behoeft mij niet helemaal thuis te brengen, De Cock. Zet me hier maar ergens af. Ik besef dat je erbij wilt zijn.’

De grijze speurder schonk hem een dankbare blik. Hij reed bij het Waterlooplein het smalle tunneltje door, hield rechts aan en draaide voor het politiebureau IJtunnel. De kunstschilder drukte hem de hand en stapte uit.

‘Succes.’

De Cock wuifde hem na. Een moment overdacht hij om terug te rijden naar de Wibautstraat, maar hij besloot te wachten tot nadere berichten.

De mobilofoon kraakte opnieuw. ‘Ze rijdt op de Gooiseweg in een felrode Mini Cooper in de richting Amsterdam. We wisselen van volgwagen.’ Het was even stil, toen klonk de stem van Marijn Stoops. ‘Ze rijdt in de richting van Noord.’

De Cock tuurde door de voorruit. In een flits zag hij de vier wagens aan hem voorbijstuiven. De felrode Mini Cooper voorop. De Cock startte zijn Volkswagen en volgde de stoet. Het ging hard de tunnel door. Hij had moeite om met zijn oude politie-Kever de wagens bij te houden. De tocht ging langs de Jaagweg door Purmerend via de Beemster naar Kwadijk. De weg was hier smal en De Cock was bang dat de snel wendbare Mini Cooper hen zou ontkomen. Na Kwadijk reed ze richting Middelie.

Door de mobilofoon klonk plotseling de stem van Marijn Stoops, nerveus, gejaagd. ‘Ze rijdt hier een erf op… een oude boerderij met een schuur met groene deuren. We gaan haar voorbij. Neem over.’

In enkele minuten hadden de politiewagens de weg, waaraan de boerderij lag, aan beide zijden geblokkeerd.

De Cock reed met zijn Kever naderbij, stopte aan de kant van de weg en stapte uit. Vledder liep naar hem toe en wees naar de oprit.

‘We maken weinig kans op een verrassingsactie. We zitten zo midden in het zicht. We kunnen ook niet aan de achterzijde binnendringen. De boerderij is door brede sloten omringd.’

De Cock keek naar de massale Volvo, die ruim honderdvijftig meter verder dwars op de weg stond.

‘Heb je zo’n spreektoeter?’

Vledder stapte naar zijn wagen en kwam terug met een megafoon. De Cock nam het apparaat van hem aan en slenterde langs de bomen naar de oprit. Hij voelde hoe zijn polsslag was versneld. Zijn hart pompte het bloed zwiepend door zijn aderen. Hij wist waartoe de man, die zich hier had verschanst, in staat was. Midden op het erf, ongeveer een twintig meter voor de boerderij bleef hij staan, wijdbeens, wat uitdagend.

Langzaam tilde hij de megafoon voor zijn mond.

‘Kom eruit,’ gebood hij dwingend, ‘de handen in de lucht.’

Er was geen reactie. Hij wachtte een volle minuut en herhaalde zijn oproep. Het geluid schalde over de velden. Plotseling klonk voor hem het kraken van hout. Met een enorme klap sprongen de groene schuurdeuren open en een hemelsblauwe Jaguar raasde naar buiten.

De Cock sprong weg, tuimelde over het grind. Rakelings schoven de wielen van de Jaguar aan hem voorbij en verpletterden de megafoon, die hij een seconde tevoren nog in zijn hand had. Wat versuft kroop hij overeind.

In de verte klonk het gieren van remmen, gevolgd door het kraken en dreunen van wagens die op elkaar botsen. De Cock draafde ernaartoe. Voor hem uit renden Vledder en Fred Prins. Monique van het Veer lag bewusteloos in de berm. Marijn Stoops en Hans Rijpkema stonden midden op de weg gebogen over een man. Hij lag op zijn buik. Vledder knielde bij hem neer en draaide hem half om. Met verbazing op zijn gezicht keek hij omhoog naar De Cock.

‘Peter,’ hijgde hij, ‘Peter van der Duin.’

De grijze speurder bekeek de ravage. De hemelsblauwe Jaguar was midden op de Volvo geramd en had zich daarna in een boom geboord. Overal lag glas, brokken metaal, benzine gulpte uit een lekgeslagen tank.

Plotseling knalde een felle explosie en in een flits stond de Jaguar in lichterlaaie.

Peter van der Duin opende zijn ogen. In een wilde sprong kwam hij overeind en rende naar de brandende wagen. Vledder volgde hem in draf. In de nabijheid van de brand was de hitte ondraaglijk. Gillend greep Peter van der Duin naar de linnen geldzakken op de achterbank van de wagen. Zijn kleding en haren raakten in brand. Met uiterste krachtsinspanning trok Vledder hem terug. Hijgend keken beide mannen toe hoe drie miljoen in vlammen opging.

21

Er werd gebeld.

Mevrouw De Cock deed open. Voor haar deur stonden Dick Vledder, Marijn Stoops en Hans Rijpkema. Mevrouw De Cock begroette Dick Vledder allerhartelijkst. De jonge rechercheur stelde zijn beide collega’s aan haar voor en Marijn Stoops toverde vanachter zijn rug een bos fraaie rozen. Hij overhandigde het bouquet met enige zwier. Onder zijn snor dartelde een glimlach. ‘Het is echt niet mijn gewoonte,’ sprak hij, ‘om een vreemde vrouw rode rozen te schenken, maar Dick Vledder zei dat het traditie was.’

Mevrouw De Cock hield de rozen voor zich uit.

‘Ze zijn prachtig,’ stelde ze vast. ‘Heel mooi.’ Ze keek naar Vledder op. ‘Waar is Fred Prins? Hij was er toch ook bij?’

‘Fred kon niet komen. Hij is in een ernstig onderzoek gewikkeld en kon niet worden gemist.’

Mevrouw De Cock ging de rechercheurs voor naar haar gezellige zitkamer. Rechercheur De Cock zat daar breeduit in een diepe fauteuil. Fraaie bolvormige glazen en een fles verrukkelijke Franse cognac stonden binnen handbereik. Hij zwaaide ter begroeting opgewekt naar zijn jonge collega’s en schonk gul in. Mevrouw De Cock droeg vanuit de keuken schalen vol lekkernijen.