‘In heroïne?’
‘Ja. Ze verkoopt het spul aan luitjes die zich niet graag op de kop van de Zeedijk[3] laten zien.’
Vledder stapte naar de verveloze deur. ‘Moeten we hier in?’
De Cock hield hem tegen. ‘Laten we even wachten.’
‘Waarop?’
‘Tot ze haar heroïne heeft weggestopt.’
De jonge rechercheur keek hem verbaasd aan. ‘Moet dat?’ vroeg hij verrast.
De Cock wees omhoog. ‘Spionnetjes,’ verduidelijkte hij. ‘Ze heeft ons al gezien. Als we nu te haastig binnenstappen, spoelt ze haar heroïne door de wc.’
Vledder gebaarde heftig. ‘Nou en?’
De Cock wreef met duim en wijsvinger in zijn ooghoeken. Het was een vermoeid gebaar.
‘Dan moet ze vanavond,’ sprak hij loom, ‘met haar zieke lijf weer de baan op voor nieuw heroïnegeld. Die martelgang wil ik haar besparen.’
Vledder bromde. ‘Moet ze die troep niet gebruiken.’
De Cock reageerde niet. Hij keek nog eens omhoog en stapte toen door de verveloze deur naar binnen. Moeizaam besteeg hij de smalle steile trap. Vledder volgde nukkig.
Carmen Manouskischeck stond boven in de deuropening en leunde verveeld tegen de deurstijl. Om haar ingevallen mond danste een glimlach en in haar holle ogen kwam wat glans.
‘De Cock… De Cock hoogstpersoonlijk.’ Het klonk spottend. ‘Dat ik dat nog mag beleven.’ Ze stak haar linkerarm naar voren en toonde een zwerende binnenkant. ‘Kom je kijken of ik mij al heb doodgespoten?’
De grijze speurder keek haar secondenlang aan. Zijn blik gleed langs haar gelaatstrekken. Hij zag duidelijk tekenen van verval. Nog twee jaar, schatte hij, dan had de heroïne haar lichaam gesloopt.
‘Dag Carmen… meid.’
Zijn stem klonk warm, meelevend.
Ineens was ze haar pose kwijt. Ze liet haar hoofd zakken. Haar lange dorre haren gleden voor haar gezicht. Toen ze weer opkeek had ze tranen in haar ogen.
‘Kom binnen,’ zei ze zacht.
De beide rechercheurs liepen aan haar voorbij.
Het kamertje was schaars gemeubileerd. Er stond een tafel met vier houten stoelen. Aan de wand leunde een gammele kast met plekken waar de fineer had losgelaten. Op de grond, in een hoek, lag een vervuild, onopgemaakt bed. Meer was er niet.
Carmen Manouskischeck sloot de deur en schoof er twee grendels voor. Ze gebaarde naar de tafel zonder kleed.
‘Ga zitten.’ Ze had zich weer iets hersteld en met een slip van haar blouse haar tranen gedroogd. ‘Of kom je een huiszoeking doen?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik kom voor Peter Shot.’
Ze keek hem wantrouwend aan. ‘Wat moet je van hem?’
De Cock glimlachte. ‘Je kent hem dus.’
Carmen knikte traag. ‘Ik ken hem ja. Hij kwam hier wel eens eh… boodschappen doen.’
De Cock keek haar strak aan. ‘Kwam?’
De uitdrukking op het gezicht van Carmen Manouskischeck veranderde. Op haar tanige huid kwam wat kleur.
‘Hij laat zich niet meer zien. Al weken niet. En ik krijg nog geld van hem.’
‘Weet je waar hij woont?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Hij woont hier en nergens. Maar hij is niet hier en hij is ook nergens. Ik heb alle junks al afgevraagd. Peter Shot… Peter Shot is van de aardbodem verdwenen.’
5
Vledder stuurde de oude politie-Volkswagen vanaf de Mr. Treublaan de Berlagebrug op. Daarna sloeg hij linksaf naar de Amsteldijk. De jonge rechercheur reed koel, pittig, met het gemak van een ervaren coureur.
De Cock zat stil, wat ineengedoken naast hem. Zijn zware bovenlijf wiegde in de autogordels. De rechercheur overdacht de aanwijzingen die hij tot nu toe had. Het waren er niet veel. Twee mannen hadden heel brutaal op klaarlichte dag een geldtransport overvallen. Bij die overval werd drie miljoen gulden buitgemaakt en werd een van de transporteurs met opzet gedood. Van de beide overvallers werd Richard van Slooten een paar uur later vermoord gevonden op een zanderig bospad bij Doldersum in Drente. En de dader? Van Peter Shot werd gezegd dat hij allang voor de overval van de aardbodem leek verdwenen. Een vreemde zaak. De Cock grinnikte vreugdeloos.
En de drie miljoen?
Hij keek op. Ze reden langs de Amstel. De linkeroever van de oude rivier werd ontsierd door rijen wanstaltige woonboten, die het fraaie uitzicht over het water ontnamen. Het was er rommelig en vuil, met autowrakken aan de walkant. De Cock schudde verdrietig zijn hoofd. Een slap gemeentebestuur liet zijn Amstelstad verloederen. Hij drukte zich wat omhoog.
‘Hoe laat is de begrafenis?’
‘Elf uur.’
‘Heb je een rouwkaart ontvangen?’
‘Nee.’
‘Heb je mevrouw Van der Meulen gesproken?’
Vledder schudde zijn hoofd. ‘Ik heb nog geen contact met haar gehad.’
‘Waarom niet?’
Het gezicht van de jonge rechercheur versomberde. ‘Gisteren, na de gerechtelijke sectie door dokter Rusteloos, droeg ik het lijk over aan de begrafenisondernemer. Die zei mij dat mevrouw Van der Meulen zo door verdriet was overmand, dat ze bijna niet aanspreekbaar was. Ze heeft voortdurend huilbuien en is onder doktersbehandeling. Ze heeft ook geen familie die haar kan bijstaan.’
De Cock knikte begrijpend. ‘Wie heeft dan de begrafenis geregeld?’
‘De heer Van Woudrichem.’
De Cock keek op. ‘Wie is Van Woudrichem?’
Vledder glimlachte. ‘Een aardige jongeman, directeur van het transportbedrijf waarvoor Martin van der Meulen al jaren werkte. Hij heeft alles geregeld en bekostigd en hij heeft mij verzekerd dat hij mevrouw Van der Meulen financieel zal bijstaan, zolang dat nodig mocht blijken.’
De Cock wreef over zijn brede gezicht. ‘Zeer edelmoedig.’ Het klonk wat cynisch. ‘Heb je met hem ook over de overval gesproken?’
‘Dat leek mij niet verstandig. Dat laat ik liever aan jou over. Ik heb hem alleen gebeld… over de begrafenis. Meer niet.’
‘Je hebt hem dus niet persoonlijk ontmoet?’
‘Nee.’
De Cock keek hem aan, zijn wenkbrauwen gefronsd. ‘En je zei dat het een aardige jongeman was?’
Vledder reageerde wat kriegel. ‘Zo kwam hij over… door de telefoon.’
Er was maar weinig belangstelling. Nabij de ingang van de begraafplaats Zorgvlied aan de Amstel stonden slechts enkele wagens geparkeerd. Er was een Renault 4, een Opel en een Datsun. Een roestige eend stond tussen een statige Cadillac en een supersnelle Porsche.
Dick Vledder reed aan de wagens voorbij en parkeerde wat verderop. Ze verlieten de oude Volkswagen en liepen over het grind van de oprijlaan. Het regende een beetje. De Cock trok de kraag van zijn jas omhoog en schoof zijn hoedje wat naar voren.
Bij de ingang van de aula stonden een paar mensen met bedrukte gezichten. Toen de deuren opengingen, schoven ze naar binnen. De Cock nam zijn hoedje in de hand en zocht zich een plekje achteraan tegen de eiken lambrizering. Vledder volgde gedwee. Zware orgelklanken dreunden op hen neer. Toen de laatste klanken waren verstorven, stapte een grijzend heer in een glimmend zwarte toga naar het kathedertje. Hij kuchte indrukwekkend en sprak over de satan die blijkbaar regeerde, nu de mensen, verblind door weelde, de weg naar God niet meer konden vinden.
De Cock luisterde aanvankelijk geboeid, maar de zalvende toon van de heer in toga vervormde de woorden tot ze geen betekenis meer hadden. Ongeraakt gleden ze aan hem voorbij. Hij liet zijn blik over de aanwezigen dwalen. Vooraan zat een jonge vrouw in het zwart. Haar haar was opvallend blond. Ondanks de zwarte hoed en de donkere voile, die haar gezicht bedekte, straalde het met een gouden glans. Rechts van haar op de bank zat een jonge knaap, ernstig, met een bleek gezicht. De Cock schatte hem op zeven, acht jaar. Links naast de vrouw zaten twee meisjes. Ze waren klein en mollig en hadden hetzelfde goudblonde jaar. Hun onderbenen bengelden ritmisch heen en weer, verveeld, onrustig, gekweld door het lange stilzitten.
3
Gedeelte van de Zeedijk bij de Prins Hendrikkade, waar een levendige straathandel in heroïne wordt bedreven.