Schuin achter de jonge vrouw zaten een paar mannen onwennig in hun zondagse kleding. Ze waren groot, breed en bonkig. De Cock schatte hen op collega’s van de vermoorde transporteur. Enigszins gesepareerd zaten twee heren in stemmige, onberispelijk gesneden kostuums. De blik van de grijze speurder bleef een tijdje op hen rusten. Hij plukte nadenkend aan zijn onderlip en vroeg zich af wie van de twee de snelle Porsche reed.
Vanuit de zoldering kwamen opnieuw zware orgelklanken. De heer in toga was weg. Een ploeg dragers schaarde zich aan weerszijden van de baar. Achter hen gleden deuren open. Grauw daglicht stroomde binnen. De dragers tilden de baar op hun schouders en liepen de regen tegemoet. De belangstellenden schuifelden hen na.
De beide rechercheurs bleven nog even in de aula staan. Pas toen de kleine stoet was geformeerd, volgden ze op een afstand.
Vledder veegde de regen uit zijn gezicht. Hij hield niet van kerkhoven en begraafplaatsen. ‘Wat doen we hier feitelijk?’ vroeg hij nukkig.
De Cock keek strak voor zich uit. ‘De laatste eer bewijzen aan een man, die voor de overvaller te gevaarlijk was geworden om hem in leven te laten.’
De jonge rechercheur grinnikte. ‘Doden spreken niet.’
De Cock knikte instemmend. ‘Toch… toch zou ik graag willen weten wat hij had kunnen zeggen.’
Vledder keek hem ongelovig aan. ‘En daarom zijn we hier?’
De Cock gebaarde voor zich uit. ‘Martin van der Meulen was bij de overval betrokken. De vraag is alleen… hoe? Was hij medeplichtig… of een dodelijke getuige?’
Vledder stak zijn handen diep in de zakken van zijn regenjas. Zijn gezicht stond ernstig. ‘Dan zou er ook ergens een relatie moeten bestaan tussen hem en Peter Shot.’
De Cock reageerde niet direct. Er vonkte een idee. Het raderwerk van zijn denken draaide ineens op volle toeren. ‘Misschien,’ sprak hij traag, aarzelend, ‘vermoordde Peter Shot hem wel in opdracht.’
Vledder staarde hem verbaasd aan. ‘Van wie?’
De Cock trok zijn gezicht strak. ‘Van de man die zijn dood wenste.’
Bij een open groeve hield de stoet stil. De dragers schoven de baar van hun schouders. Ze namen het kleed weg en legden de kist op de lift. In een moment van intense stilte klonk het tikken van de regen op het deksel. De jonge vrouw huilde geluidloos en steunde op het kereltje aan haar zijde. Een van de heren in stemmig zwart trad naar voren en zei dat er op verzoek van de familie geen toespraken werden gehouden. Hij stapte terug in de kring. De kist zakte in de groeve. De scherpe blik van De Cock gleed langs de gezichten. De heren in stemmig zwart waren nog jong. Hij schatte hen op voor in de dertig. Onder de bonkige chauffeurs herkende hij een man, die hij jaren geleden eens bij een inbraak had betrapt. Hij trachtte zich zijn naam te herinneren. Het lukte niet. Naast hem prevelde een knappe, atletisch gebouwde man met verstikte stem: ‘Dag… Martin.’
De Cock deed een stap achteruit en sloop van het graf weg. Vledder kwam hem na. Van een afstandje bekeken ze de stoet, die van de groeve naar de uitgang schuifelde.
De jonge rechercheur keek hem van terzijde aan. ‘Gaan we terug?’ vroeg hij huiverend. ‘Ik krijg de kriebels van al die grafstenen.’
De Cock knikte vaag, nadenkend.
Langs een omweg bereikten ze de poort. Alle wagens waren verdwenen. Alleen hun oude Volkswagen stond eenzaam op de parkeerplaats. Plotseling begon Vledder te rennen. De Cock keek hem verbaasd na.
‘Wat is er?’
De jonge rechercheur draaide zich half om. ‘Er zit een vent in onze wagen.’
De Cock herkende op de achterbank de man, die aan het graf ‘Dag Martin’ had gepreveld. Hij keek hem onderzoekend aan.
‘De wagen was niet afgesloten?’
De man schudde zijn hoofd. ‘Het regende. Ik voelde aan de kruk. Die zat los. Toen ben ik maar gaan zitten. Ziet u, ik wil met u praten.’ Hij hield zijn hoofd iets schuin. ‘U bent toch van de recherche?’
De grijze speurder knikte. ‘Ik ben rechercheur De Cock… met ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder.’
De man zuchtte omstandig.
‘Ik heet Peter… Peter van der Duin. Normaal ben ik niet zo brutaal, meneer. Dat zit niet zo in me. Het is niet mijn gewoonte om zomaar in een ander zijn auto te gaan zitten. Ik heb ook niet graag iets met de politie te maken. Ik zeg het u eerlijk: jullie zijn mijn vrienden niet. Maar Martin was mijn maatje, mijn gabber. Ik heb jaren met hem op Tsjecho-Slowakije gereden… glas en aardewerk. Ik vond het verdomde jammer dat hij van mij wegging naar de geldtransporten.’
‘Wanneer gebeurde dat?’
‘Een paar maanden geleden.’
‘Waarom?’
Van der Duin verschoof iets op de bank. ‘Rita… de vrouw van Martin… is een knap wijf. U hebt haar gezien. Een raspaardje, om zo te zeggen. Echt wel iets om naar te kijken.’ Hij zweeg even. ‘Als je op het buitenland rijdt, ben je vaak van huis. Soms wel eens meer dan een week. Daar is niets aan te doen. Maar bij de geldtransporten lig je elke avond in je eigen bed… als u begrijpt wat ik bedoel.’
De Cock knikte. ‘Hij vertrouwde Rita niet.’
Peter van der Duin trok een bedenkelijk gezicht.
‘Zo mag u dat niet zeggen. Hij stak voor haar zijn handen in het vuur. Maar er gingen praatjes, op het werk en bij hem in de buurt.’
‘Wat voor praatjes?’
Peter van der Duin aarzelde. Hij antwoordde niet.
‘Wat voor praatjes?’ herhaalde De Cock dwingend.
De man krabde zich achter zijn oor. ‘Rita… Rita zou een verhouding hebben.’
‘Met wie?’
Peter van der Duin aarzelde opnieuw. Hij had duidelijk moeite met het antwoord. Hij likte aan zijn droge lippen.
‘De heer Van Woudrichem.’
De Cock keek hem scherp aan. ‘Een van de directeuren?’
De man knikte met een somber gezicht. ‘Dat werd gezegd.’ Hij legde zijn hand op zijn omvangrijke borst. ‘Begrijp me goed, ik weet niet wat er van waar is. Er wordt zoveel gezegd. Maar Martin was de laatste tijd wel uit zijn doen. Ik begrijp ook niet waarom hij van zijn route afweek.’
De Cock slikte. ‘Wat?’
Peter van der Duin knikte bedaard. ‘Hij had met zijn wagen nooit daar op de Geldersekade mogen komen.’
6
‘Heb je al bericht uit Houston?’
Vledder knikte traag.
‘Ik heb het altijd zo langzame Interpol maar overgeslagen en rechtstreeks met de politie in Houston gebeld. Ik had daar tot mijn verbazing een detective-sergeant Hollander aan de lijn, die geloof ik van zijn stoel plofte, toen hij hoorde dat hij met een collega uit Holland sprak. Maar hij was heel bereidwillig en beloofde mij binnen een uur terug te bellen.’
‘En.’
Vledder schudde zijn hoofd. ‘Niets. Het schijnt dat de bijnaam Shot daar veelvuldig voorkomt… in allerlei samenvoegingen. Daar was geen beginnen aan. Ik had wel duizend namen kunnen krijgen. Ook met de bijzonderheid dat Peter Shot betrokken zou zijn geweest bij de moord op een politieman, kon de detective-sergeant weinig doen. Volgens hem worden er in Amerika jaarlijks zo’n honderdvijftig politiemensen bij de uitoefening van hun dienst gedood. En roofovervallen zijn er aan de orde van de dag.’
‘Geen kans?’
Vledder trok achteloos zijn schouders op. ‘Send me his fingerprints riep hij tot slot.’
De Cock grijnsde. ‘Lekkere jongen, die Hollander. Zijn vingerafdrukken moet ik dan wel eerst hebben.’ Hij schoof zijn stoel wat achteruit. ‘En onze eigen narcoticabrigade?’
Vledder maakte een vaag gebaar. ‘Ze hadden daar wel eens van een Peter Shot gehoord. Er waren junks geweest, die over hem spraken als een gevaarlijk man, die direct zijn pistool trok. Ook het feit dat hij in Amerika een politieman had gedood, was hen ter ore gekomen. Maar verder niets. Voor zover hen bekend, was hij nooit gearresteerd, noch als gebruiker, noch als dealer.’