‘Heb je hen gevraagd naar hem uit te kijken?’
Vledder blikte naar hem op. ‘Dacht je werkelijk dat dat nog zin heeft?’ Het klonk wat schamper. ‘Die vent zit met zijn drie miljoen allang ergens aan het strand van een van de Bahama-eilanden… gezellig, met een longdrink bij de hand en een mooie meid aan zijn voeten.’
De Cock lachte hartelijk. ‘Vraag toch maar aan de luitjes van de narcoticabrigade of ze hun relaties bij de drugscene eens over die Peter Shot willen polsen.’
Vledder reageerde wat onwillig. ‘Waarom?’ riep hij kribbig. ‘Dacht jij dat hij met zijn drie miljoen in een kraakpand bleef rondhangen?’
De Cock schudde afkeurend zijn hoofd. ‘Wie hij ook moge zijn,’ begon hij geduldig, ‘onze Peter Shot bestaat. Monique van het Veer sprak van hem, Smalle Lowietje heeft hem zijn zaak uitgegooid en Carmen Manouskischeck heeft hem heroïne verkocht.’ Hij zweeg even. ‘Een roofoverval komt niet uit de lucht vallen. Zeker geen goed doordachte actie als die overval op het geldtransport. Peter Shot heeft in de binnenstad van Amsterdam rondgezworven en heeft connecties gehad… mensen die hem verteld hebben hoe zo’n geldtransport verloopt… de route… de kwetsbare plekken. Begrijp je, er zijn plannen gemaakt… langdurig. Mensen zijn bij elkaar gekomen. Het interesseert mij machtig…’
Een klop op de deur van de recherchekamer onderbrak hem.
Vledder riep: ‘Binnen.’
Het klonk bits, geïrriteerd.
De deur ging langzaam open en in de deuropening verschenen twee mannen, beiden in een smetteloos korenblauw kostuum met een roomkleurige stropdas. De Cock herkende hen onmiddellijk als de twee onberispelijke heren op Zorgvlied bij de begrafenis van Martin van der Meulen. Traag kwam hij van zijn stoel omhoog.
De beide heren stapten naderbij. De grijze speurder nam hen nauwkeurig op. Zijn scherpe blik tastte hun gelaatstrekken af. Hoewel de pasteltinten van hun kostuums een wat fatterige indruk maakten, was de uitdrukking op hun gezicht waakzaam, hard, bijna medogenloos.
De kleinste van de twee stak De Cock een hand toe.
‘Mijn naam is Peter van Woudrichem,’ sprak hij geaffecteerd. Hij blikte opzij. ‘Dat is mijn compagnon, de heer Van Beusekom. Wij zijn directeur van het vervoerbedrijf waarvan het geldtransport is overvallen.’ Hij drukte zijn vingertoppen tegen elkaar en hield zijn hoofd iets schuin.
‘U bent toch… rechercheur De Cock?’
‘Om u te dienen,’ sprak hij simpel.
De heer Van Woudrichem gebaarde. ‘U begrijpt dat door die overval onze belangen ernstig zijn geschaad. Niet alleen verloren wij een van onze beste krachten, maar onze kreet dat wij een onfeilbaar vervoersysteem hebben ontwikkeld, heeft veel aan geloofwaardigheid ingeboet.’
De Cock knikte gelaten en schoof een extra stoel naast zijn bureau. ‘Neemt u plaats.’
Ze gingen zitten en trokken hun pantalon aan de vouw iets omhoog. Hun bewegingen hadden een zekere gelijkvormigheid, als van een dansduo op toneel.
De heer Van Woudrichem kuchte. ‘U moet onze komst zien,’ sprak hij vormelijk, ‘als een blijk van belangstelling. Wij zijn zeer geïnteresseerd in de resultaten van uw onderzoek.’
De Cock glimlachte beminnelijk. ‘Resultaten… die zijn er nauwelijks.’
De heer Van Woudrichem slikte. ‘Wij zagen uiteraard graag bevestigd dat onze onderneming in deze geen blaam treft. Ik bedoel, dat wij aan het gebeurde geen schuld hebben.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘En is dat zo?’
Het gezicht van de heer Van Beusekom kleurde. ‘Bij onze geldwagens zijn alle denkbare veiligheden ingebouwd. Bovendien beschikken wij over uiterst betrouwbaar personeel.’
De Cock leunde wat achterover en plukte aan zijn neus. ‘Waarom,’ vroeg hij bijna achteloos, ‘nam Martin van der Meulen die morgen een afwijkende route?’
De heer Van Woudrichem kneep zijn ogen iets samen. ‘Van wie is die bewering?’ vroeg hij scherp.
De Cock antwoordde niet. Hij stak zijn rechterwijsvinger op. ‘Martin van der Meulen had met zijn geldwagen nooit op de Geldersekade mogen komen.’ Hij pauzeerde een moment. ‘De vraag is… deed hij dat op eigen initiatief… of kreeg hij van een van u beiden de opdracht om die morgen van de geplande route af te wijken?’
De heer Van Beusekom snoof. Zijn neusvleugels trilden. ‘U… eh, u,’ stotterde hij, ‘u insinueert.’
De Cock grijnsde een tikkeltje gemeen. ‘Wat… mijnheer Van Beusekom?’ vroeg hij gemelijk. ‘Wat insinueer ik?’
‘Dat… eh, dat een van ons de hand zou hebben gehad in de overval.’
De Cock glimlachte. ‘Heel juist. Maar dat is geen insinuatie. Dat is een vaststelling van feiten. Martin van der Meulen reed een afwijkende route. Ik herhaaclass="underline" Waarom?’
De heer Van Beusekom kneep zijn lippen opeen. ‘Hij heeft van ons daartoe geen opdracht gekregen,’ reageerde hij fel. ‘Wij waren zelf hogelijk verbaasd… over de overval… en het feit dat die op de Geldersekade had plaatsgevonden.’
‘Buiten de route.’
‘Inderdaad.’
‘Hebt u enig idee waarom?’
De heer Van Beusekom schudde zijn hoofd. ‘Wij hebben Kees van Goor, onze bijrijder, daarover onderhouden. Hij zei dat Martin van der Meulen plotseling van zijn route afweek en de Geldersekade op reed. Voor hij had kunnen protesteren, was de wagen al klemgereden en keek hij in de loop van een revolver.’ De Cock knikte begrijpend. ‘En drie miljoen verwisselde van eigenaar.’
‘Zo is het.’
De rechercheur wreef peinzend over zijn kin. ‘Men zou hieruit kunnen opmaken dat uw personeel toch niet zo betrouwbaar was als u voorgaf.’ Hij zweeg even. ‘Aan wie is bekend hoe groot het vervoerde bedrag is?’
De beide directeuren zwegen.
De Cock trok zijn gezicht strak. ‘Wie kende de hoogte van het bedrag?’ herhaalde hij luid, dwingend.
De heer Van Beusekom schraapte zijn keel. ‘Wij… eh,’ sprak hij aarzelend, ‘wij worden van tevoren geïnformeerd over de omvang van het vervoer. Vooral wanneer door bepaalde omstandigheden de geldsom uitzonderlijk hoog is. Het is dan aan ons om eventueel extra voorzorgen te treffen.’
‘En die achtte u niet nodig?’
De heer Van Beusekom zuchtte omstandig. De vragen van De Cock benauwden hem een weinig.
‘We hebben erover gesproken. Uiteraard. De onveiligheid in de stad neemt met de dag toe. Maar er schuilt een zeker gevaar in het nemen van extra maatregelen. Het personeel kan daaruit de eenvoudige conclusie trekken dat er extra veel geld wordt vervoerd.’ Hij maakte een machteloos gebaar. ‘Het is voor ons ondoenlijk om hen van ongewenste relaties te weerhouden.’
‘U bedoelt dat zij onderwereldfiguren zouden kunnen inlichten.’
‘Precies.’
De Cock plukte aan zijn onderlip. ‘U nam geen extra maatregelen?’
‘Nee.’
De grijze speurder zwaaide met zijn wijsvinger naar de twee directeuren voor hem. ‘Hetgeen betekent,’ sprak hij langzaam, ‘dat alleen u beiden op de hoogte was van het feit dat het vervoerde bedrag ditmaal drie miljoen bedroeg. Ik mag wel zeggen… uitzonderlijk hoog.’
De heer Van Beusekom pakte een zakdoek en wiste het klamme zweet van zijn voorhoofd. ‘Dat… eh,’ sprak hij zacht, ‘is een juiste conclusie.’
De heer Van Woudrichem sprong op. Zijn gezicht zag rood. ‘Waar bent u in godsnaam mee bezig?’ riep hij uit. ‘Het is een absurde gedachte om te menen dat wij iets met die overval te maken hebben.’
Hij zwaaide heftig met beide armen. ‘Eenvoudig belachelijk. We laten toch niet een van onze eigen mensen doodschieten.’ De Cock kwam overeind. Dreigend. De uitdrukking op zijn gezicht veranderde. De lijnen werden hard en in zijn ogen glansde een vervaarlijk vuur.
‘Ook niet, heer Van Woudrichem,’ bromde hij, ‘als de dood van Martin van der Meulen voor u de weg vrijmaakt om uw verhouding met zijn vrouw verder uit te bouwen?’