Ik overwoog wat ik zou doen. De afstand tussen hem en mij was te groot. Zelfs bij een bliksemactie zou hij nog ruimte genoeg hebben om uit het raam te springen en dat risico wilde ik niet nemen. Daarvoor was de zaak mij te gering.
‘Als ik nu eens met je meeging,’ stelde ik voor. ‘Dan gaan we er samen heen.’ Hij gluurde naar de uitdrukking op mijn gezicht, scheen mijn aanbod te overwegen. ‘Kan… eh, kan ik van u op aan?’ Ik maakte een gebaartje. ‘Heb ik je wel eens belazerd?’ Hij schudde langzaam zijn hoofd. Even stond hij nog in tweestrijd. Toen kwam hij bedachtzaam naar mij toe en monsterde mijn kleding. ‘U bent er eigenlijk niet op gekleed,’ zei hij kritisch. Een drie kwartier later stond ik met gebogen hoofd en met mijn hoedje in mijn hand op het kerkhof van St. Barbara en staarde naar een wat verweerde grafsteen. Pepi schikte de bloemen en ik las: Maria Johanna Meijer, gestorven negentien mei negentienhonderd tweeënvijftig.
Mijn vrouw had inmiddels de tafel gedekt en ik schikte aan.
‘Hoe is het?’ vroeg ze. ‘Ga je vanavond nog mee naar de verjaardag van je zuster?’
‘Nee.’
‘Je kan toch aan het bureau opgeven waar je te bereiken bent?’ Ik knikte. ‘Dat kan ik. Maar ik heb er geen zin in. Mijn hoofd staat niet naar verjaardagen, echt niet. Ga jij maar. Ik blijf wel thuis.’ Ze trok een pruillipje, maar drong niet verder aan.
Toen we klaar waren met eten, pakte ik de telefoon en belde de centrale post aan het hoofdbureau. Ik kreeg de officier van dienst aan de lijn.
‘Met rechercheur Peeters van de Warmoesstraat. Wilt u even een vijfmaalacht-wagen naar de begraafplaats van St. Barbara laten rijden?’
De officier van dienst grinnikte.
‘Wat moeten ze daar in godsnaam doen?’
‘Bijna achteraan,’ zei ik zo zakelijk mogelijk, ‘bij het tweede zijpad links, ligt Maria Johanna Meijer begraven. Ze vinden het vanzelf. De naam staat op de grafsteen. Laten ze even kijken of er verse bloemen op het graf liggen.’
‘Wat?’
‘Of er verse bloemen op het graf liggen,’ herhaalde ik. Het was even stil.
‘Meen je het?’
Ik ergerde mij een beetje aan die opmerking.
‘Natuurlijk meen ik dat!’ riep ik fel. ‘Ik sta hier geen gebbetjes te verkopen.’
‘Nee, dat zal niet. Moet je onmiddellijk bericht terug hebben?’
‘Graag, ik ben thuis.’
Ik hoorde hoe hij het bericht aan een van de wagens doorgaf. Toen kwam hij terug.
‘Zeg Peet, ik wil niet nieuwsgierig zijn, maar wie is Maria Johanna Meijer?’
‘Maria Johanna Meijer,’ herhaalde ik kalm, ‘was de moeder van Pepi.’
‘O,’ zei hij verontschuldigend, ‘o, zit dat zo. Nou, het komt in orde. Ze zijn onderweg. Ik bel je zo terug.’
Ik grijnsde breed.
We waren net klaar met de afwas toen er werd gebeld. Het was de officier van dienst.
‘Je hebt het goed geraden,’ toeterde hij door de telefoon, ‘er liggen verse bloemen. Het hele graf ligt er bijna onder bedolven.’
‘Ja,’ zei ik, ‘dat zal wel. Het kon er af dit keer. Waren het weer seringen?’
‘Ja,’ lachte hij, ‘hoe weet je dat?’
Ik zuchtte.
‘Elk voorjaar,’ zei ik wat droevig, ‘stond het kamertje vol. Zie je, ze hadden maar één kamertje, een klein pestkamertje met een bedstee. Het stonk er altijd, want ergens onder de grond lekte een rioolbuis. Aan die stank was niks te doen. Maar als het voorjaar was, als de seringen bloeiden, ging Pepi op pad en schuimde alle openbare parken af. Met armen vol kwam hij thuis. Elke vaas werd dan gebruikt. En als er geen vazen meer waren, dan sloeg hij kippengaas tegen de muren en stak daar de seringen in. De hele kamer vol seringen. Zie je, zijn moed…’
‘Nou ajuus,’ onderbrak hij ongeduldig. ‘Er komen weer meldingen binnen. Het is een mooi verhaal.’
‘Het is geen mooi verhaal,’ riep ik geprikkeld. ‘Het is helemaal geen mooi verhaal. Zijn moe…’
Hij had afgebroken.
In een wat lome woede smeet ik de hoorn op de haak. Ik voelde me akelig, verdrietig.
Mijn vrouw stond achter me. Ze had het gesprek gevolgd en legde zachtjes een hand op mijn schouder.
‘Wat… wat wou je nog zeggen, Peet?’
‘Zijn moeder hield van seringen,’ zei ik bars. Mijn stem klonk veel ruwer dan mijn bedoeling was. Het ontglipte me gewoon. Mijn vrouw keek mij onderzoekend aan. Ze had de lichte trilling in mijn stem gehoord en kende nu eenmaal iedere nuance. Ik ontweek haar blik.
‘Zo,’ zei ze, ‘hield zijn moeder van seringen.’ Ik knikte. ‘Zijn moeder… zijn moeder was er gek mee. Het fleurde wat op, weet je, in zo’n goor kamertje, en… dan rook je de stank ook niet zo.’
‘Ik begrijp het,’ zei ze kalm.
‘Pepi…’ zei ik, ‘Pepi jatte seringen voor zijn moeder. Elk jaar… elk jaar weer opnieuw. Zie je… hij is er jammer genoeg nooit mee opgehouden… zelfs niet nadat ze was gestorven.’ Ze knikte met een ernstig gezicht.
‘Je bedoelt Peet, dat Pepi in feite nu nog steeds seringen steelt.’ Ik wreef met mijn hand over mijn gezicht en keek haar enige tijd peinzend aan.
‘Ja, ja,’ knikte ik, ‘zo is het wel ongeveer.’
Ze draaide zich nogal bruusk om en ging naar de slaapkamer om zich te verkleden. Ik liep haar in gedachten verzonken na en zag toe hoe ze van japon verwisselde. Onderwijl leunde ik tegen de slaapkamerdeur.
‘Pepi,’ zei ik, ‘werd eens door een politieagent gegrepen. Die nam hem zijn seringen af. Pepi was toen ongeveer een jaar of acht. Hij stortte zich woedend op de diender en beet hem in zijn hand. Het was een venijnige beet. Onder hevig verzet werd hij naar het bureau gebracht. Dat was de eerste keer dat Pepi met de politie in aanraking kwam. De brigadier van de wacht deed de bloemen in een vaas en zette ze op zijn bureau. Wat kon hij anders? Het had geen zin de bloemen terug te brengen naar het park.
Ze gaven hem geen proces-verbaal. Dat niet. Maar om hem wat te kalmeren, hielden ze hem wel een paar uur vast. Toen hij werd vrijgelaten, vroeg hij zijn seringen terug. De brigadier stond paf. Zoveel brutaliteit had hij nog nooit ontmoet. Natuurlijk kreeg hij ze niet. Pepi keek eens om zich heen en toen hij zijn kans schoon zag, wierp hij de vaas met bloemen omver en rende zo hard hij kon het bureau uit.’
Mijn vrouw glimlachte.
‘Een schattig kereltje,’ zei ze ironisch. Ik schudde mijn hoofd. ‘Je moet dat goed bekijken,’ betoogde ik.. ‘Pepi meende dat hij recht had op de bloemen. Hij had er tenslotte een paar uur voor vastgezeten. Hij had de bloemen daardoor eerlijk “verdiend”. Die brigadier niet. Die had er niets voor gedaan. En die geurde nu met zijn bloemen. In de ogen van Pepi was dat onrechtvaardig, volkomen in strijd met zijn rechtsgevoel.’
Mijn vrouw keek mij verwonderd aan.
‘Dat klonk als een pleidooi.’
Ik knikte ernstig.
‘Zo is het ook bedoeld.’
Ze zuchtte.
‘Hoe oud is Pepi nu?’
Ik dacht even na. ‘Zesentwintig.’
Ze kwam pal voor mij staan en keek mij recht in de ogen.
‘Denk jij dat Pepi Anna Bentveld heeft vermoord?’
Ik antwoordde niet.
‘Denk je dat?’ vroeg ze dwingend.
‘A lles wijst erop.’
‘Je gelooft het niet hè?’
‘Alles wijst erop,’ herhaalde ik.
‘Maar je gelooft het niet.’
Ze trok haar mantel aan en schikte een sjaaltje om haar hoofd. Ze drukte een zoen op mijn wang en liep naar de hal. Ik keek haar zwijgend na.
‘Ga maar lekker zitten lezen,’ riep ze nog. ‘Ik blijf niet te lang.’ Ik luisterde tot de buitendeur dichtsloeg.
Ik pakte een boek en liet me in een fauteuil zakken. Ik had het boek al een paar weken in huis en elke avond weer hoopte ik erin te kunnen beginnen. Steeds kwam er iets tussen. Ik bekeek het omslag en zuchtte. Ik had het nu wel gepakt, maar wist tegelijk dat ik toch niet zou kunnen lezen.