Выбрать главу

Opnieuw rinkelde de telefoon. Ik hees mij uit mijn fauteuil en slenterde traag naar het zwarte onding.

‘Hallo.’

‘Peet?’

‘Ja’

‘Met de wachtcommandant. Ik heb groot nieuws voor je.’

‘Steek maar van wal.’

‘Pepi is binnen.’

‘Wat?’ riep ik.

‘Ja, hij heeft zich zelf gemeld.’

5

Ik liet een kort briefje voor mijn vrouw achter, stapte voor de deur in mijn oude autootje en reed als een razende naar het bureau. Ik was ervan overtuigd dat ik tijdens mijn rit een paar verkeersovertredingen beging, maar dat kwelde mij niet. Iets dreef mij.

Ik rende het bureau binnen.

‘Waar is Pepi?’ vroeg ik aan de wachtcommandant. ‘Waar is ie?’ Hij keek mij verbaasd aan. ‘Boven,’ gebaarde hij. ‘De Wilde is met hem bezig.’

‘Hoe lang?’

‘Een goed halfuur.’

Ik stormde de twee trappen op. Nog hijgend kwam ik de recherchekamer binnen. Vanuit het verhoorkamertje klonk de harde stem van De Wilde. Ik bleef staan en luisterde gespannen toe.

‘Jij hebt die vrouw de hersenen ingeslagen. Weet je wat dat betekent?’ De Wilde schreeuwde zoals altijd. ‘Dat betekent moord.’ Zijn stem klonk hard, doordringend. ‘Moord, hoor je, moord.’ De woorden van De Wilde zwiepten als geselslagen. Steeds feller, steeds heviger en minder beheerst schreeuwde hij zijn beschuldigingen uit. Het was een donderende waterval van klanken. ‘Zo gaat het met jongetjes als jij, zo gaat het. Kleine diefjes, vunzige kleine diefjes, ratjes… steeds verder de misdaad in… totdat… totdat ze niet verder kunnen… totdat ze het ergste hebben gedaan dat er maar is… moord. Jij hebt haar de hersens ingeslagen, jij…’

Om mij te kalmeren stak ik een sigaret op. De hand waarin ik de lucifer hield, beefde. En de stem van De Wilde zaagde maar door.

‘Zeg het, zeg dat je het hebt gedaan. Wees voor één keer een vent… toon voor één keer dat je nog ergens karakter in je body hebt… of heb je dat niet… ben je werkelijk een rat… een…’ Het bloed stuwde naar mijn hoofd en in mijn maagstreek voelde ik een vreemde pijn. Ik had naar binnen willen stormen om die stem te snoeren… die indringende, doorhamerende stem, die bonsde tegen mijn slapen. Ik wist mij te beheersen. Het kostte mij alles. Ik wilde geen scène in het bijzijn van Pepi. Ik hoopte alleen dat hij het uithield, dat hij de stortvloed zou weerstaan. Ik stond nog nerveus aan mijn sigaret te trekken, toen De Wilde met een rood hoofd uit het verhoorkamertje kwam. Hij schrok toen hij mij zag.

‘O… o,’ stamelde hij, ‘ben jij er ook? Ik… ik wist niet, dat je er was.’

‘Ja,’ zei ik met een grijns, ‘ik was er en ik heb je gehoord… elk woord. Het was weer fraai.’ Ik liep langzaam naar hem toe, een verbeten trek om mijn mond. ‘Was het nodig? Was het nodig om zo tegen hem tekeer te gaan?’ Mijn stem trilde van ingehouden emotie.

Hij keek mij aan. In zijn ogen las ik een mengeling van haat en schuwe angst.

‘Dat… dat gaat je geen bliksem aan. Daar heb je niks mee te maken.’

‘Het is anders mijn zaak,’ antwoordde ik fel.

Om zijn lippen verscheen een nerveuze grijns.

‘Als ik het aan jou zou overlaten… als ik het aan jou zou overlaten, kwam er geen bliksem van terecht.’ Hij streek met zijn vingers tussen zijn boordje. ‘Jij met je slappe maniertjes.’ Ik balde mijn handen tot vuisten. Slechts ten koste van al mijn energie hield ik mijn spieren in bedwang. Ik had hem kunnen vermorzelen, op dat moment. In mij woelde een wilde drift. Mijn lichaam tintelde van ingehouden kracht en beteugelde emotie. Blijkbaar las hij de spanning van mijn gezicht en voelde de dreiging. Hij schuifelde van mij weg. Steeds verder. Aan de andere zijde van de kamer bleef hij staan, beschut, achter een barrière van bureaus. Zijn ogen stonden angstig. De grijns was van zijn gezicht verdwenen.

‘Je moet die lui nu eenmaal wel hard aanpakken,’ zei hij weifelend. ‘Dat is de enige manier om het hun duidelijk aan het verstand te brengen.’

‘Wat?’

Hij keek mij verward aan.

‘Dat… eh, dat ze niet zomaar kunnen stelen, moorden en roven.’

‘Wie?’

‘Pe… pe… Pepi.’

Ik knikte grijnzend.

‘Zo vriend De Wilde, zo…’ mijn stem droop van puur sarcasme, ‘jij hebt je oordeel dus al geveld… jij weet het allemaal al… jij hebt Pepi al veroordeeld.’ Ik snoof. ‘Hoeveel straf krijgt-ie van je? Tien, twintig jaar, levenslang?’

Hij stond naar adem snakkend aan de andere kant van een bureau. Ik stak waarschuwend een vinger naar hem uit.

‘Luister eens goed naar me, De Wilde,’ siste ik dreigend. ‘Ik breek je elke bot in je gore lijf als je het van nu af aan nog één keer waagt die jongen onder verhoor te nemen. Je bewaart je zo perfecte pedagogie maar voor je eigen kinderen. Heb je dat goed begrepen? De wet geeft je volkomen het recht om die te verpesten, maar van Pepi blijf je af.’

Ik zag dat hij nog iets wilde zeggen, maar ik draaide mij om en liep naar het verhoorkamertje. Met de kruk in mijn hand bleef ik staan en wachtte geduldig tot mijn hart weer zijn regelmatige cadans had gevonden. Ik voelde hoe mijn innerlijke spanning langzaam wegebde. Ik zuchtte diep en stapte naar binnen. Op een stoel, met zijn rug tegen de radiator, zat Pepi. Hij zag bleek, angstig bleek. Zijn haar hing verwilderd voor zijn ogen. Bij de deuropening bleef ik staan en keek op hem neer. Plotseling kroop in mij een verbitterd gevoel. Ik wist niet waarom. Ik kon het niet verklaren. Het zien van die ineengedoken jongen, schichtig, angstig als een pas gevangen dier, gaf mij een gevoel van opstandige machteloosheid. Vreemd. Ik wist niet tegen wie ik dat gevoel moest richten. Tegen de samenleving, tegen de maatschappelijke orde, tegen Pepi, of tegen mij zelf? Ik wist het niet. Maar de bitterheid bleef.

Mijn blik gleed langs hem heen.

Hij droeg een blauwe spijkerbroek en, zoals zovelen van zijn soort, een zwart leren vest met gevlochten epauletten. Braniekleding, zonder branie. Uiterlijk vertoon om innerlijke onrust te verbergen.

Pepi was eigenlijk nooit volwassen geworden. Ondanks zijn zesentwintig jaren kon ik geen man in hem zien. In mijn gedachten was hij nog altijd dezelfde jongen, met wie ik negen jaar geleden voor het eerst te maken kreeg. In die negen jaar had ik hem ettelijke keren ontmoet. Ik had hem verhoord, wanneer hij weer eens was gegrepen. Ik had lange gesprekken met hem gevoerd, vermanende toespraken gehouden en… processen-verbaal tegen hem opgemaakt. Dat had ik gedaan. Dat was mijn aandeel in zijn leven. Dat was mijn bijdrage aan zijn onvolwassenheid. En wat zou ik nu doen? Ik had al gezien dat zijn blauwe spijkerbroek was gescheurd en dacht aan het blauwe draadje katoen, dat ik in het huis van Anna Bentveld aan een glassplintertje had gevonden. Het was dezelfde stof. Zonder twijfel. Ik wist nu al dat de pientere luitjes van het laboratorium mij dat zouden bevestigen. Ik keek naar zijn rechterhand, steunend op zijn knie. Met die hand had hij het breekijzer vastgehouden. De geeldoortrokken vingers met de afgekloven nagels hadden er hun afdrukken op achtergelaten. Een duidelijk en onweerlegbaar spoor. Elke rechter zou het als bewijs aanvaarden en geen advocaat, hoe geslepen, hoe knap ook, zou maar de geringste twijfel kunnen zaaien. Pepi was kansloos, volkomen kansloos. Zelfs een leek kon dat bezien. Wat viel er nog te overdenken?

Ik hoefde mijzelf toch geen enkel verwijt te maken? Waarom zou ik mij kwellen? Ik was altijd heel vriendelijk voor hem geweest. Ik had hem altijd keurig behandeld. Daar viel niets van te zeggen. En verder? En verder had ik normaal mijn werk gedaan. Daar stak toch niets verkeerds in? Bovendien… wat had ik eigenlijk met die jongen te maken? Niets… totaal niets. Hij had een inbraak gepleegd en een vrouw vermoord. Dat kon niet. Dat mocht niet. De samenleving eiste vergelding. Zo was het. Waarom zou ik het anders willen zien?

Ik wreef nadenkend met mijn hand door mijn haar en besloot tot een kort en sluw verhoor, gericht op een snelle bekentenis. Hij richtte zijn hoofd iets op en keek mij onderzoekend aan. Hij had tot nu ineengedoken naar de vloer zitten staren. Zijn ogen stonden wat angstig. Om zijn dunne lippen gleed een zenuwachtig lachje, een spoortje blijdschap over de herkenning.