Выбрать главу

‘Er zijn zoveel bewijzen,’ zei ik.

Hij stond moeizaam op en slofte met zijn kunstbeen naar mij toe. Zijn gezicht stond ernstig.

‘Dan zit er iets niet goed met die bewijzen, meneer Peeters. Dan klopt er iets niet. Jij bent rechercheur, het is jouw vak. Zoek uit waar die bewijzen niet kloppen. Die jongen vertrouwt je. Hij vertrouwt eigenlijk alleen jou. Pas toen hij hoorde dat jij zijn zaak zou behandelen, kon ik hem zover krijgen, dat hij zich ging melden.’ Hij legde zijn magere hand op mijn schouder. ‘Ik heb tegen hem gezegd dat, als hij het niet had gedaan… als hij het werkelijk niet had gedaan… dat hij dan zeker op jou kon rekenen en niet voor die moord zou worden veroordeeld.’ Ik stond zuchtend op.

‘Dan heb je heel wat durven zeggen, Visser,’ zei ik somber. ‘Heel wat. Misschien wel veel meer dan ik waar kan maken.’ Hij draaide zich om en keek naar buiten.

‘Jij kunt het,’ zei hij simpel.

Ik staarde naar zijn rug. Ouwe Visser, die door suikerziekte langzaam wegteerde, omdat hij weigerde de adviezen van zijn dokter op te volgen… Ouwe Visser had Pepi geadviseerd zich te melden omdat hij in recht geloofde. Als men het mij een week geleden had verteld, zou ik erom hebben gelachen. Nu belastte het mij met een verantwoordelijkheid die ik mij nog niet bewust was. Ik liep naar de stoel in de hoek, nam het donkere kostuum van Pepi en rolde het in elkaar.

‘Dit is dus alles? Ik bedoel, het geld van die jongen heb je niet?’ Hij schudde zijn hoofd en lachte.

‘Nog steeds niet overtuigd?’

Ik keek nog eens in het oude sluwe gezicht. Toen stapte ik de deur uit. Het pak onder mijn arm.

Een bezoek aan het oude logementje De Veilige Poort leverde niet veel op. Ik had ook niet anders verwacht. De louche logementhouder bevestigde slechts het verhaal van ouwe Visser; hij had die middag het kostuum van Pepi opgehaald. Waren er vandaag geen rechercheurs geweest?

Ja, die waren er geweest.

Had de logementhouder dan niet van het pak verteld? Nee, de rechercheurs hadden alleen naar Pepi gevraagd. En die was er niet.

Er lagen nog wat schamele bezittingen: een paar oude schoenen, wat vuil ondergoed, scheergerei en een draagbaar radiotoestelletje, waarvan de batterijen waren uitgeput. Er was niets bij wat ik voor mijn onderzoek kon gebruiken. Ik gaf alles aan de logementhouder terug.

‘Wat moet ik ermee?’

‘Bewaren,’ zei ik. ‘En als er weer eens iets aan je wordt gevraagd,’ ik keek hem aan, ‘vertel dan geen halve waarheden.’ Hij bromde iets wat ik niet verstond en schoof de spulletjes naar zich toe. Vanaf het logementje met zijn slaapzalen, gangen, trappen, portalen, stinkend naar lysol, en zijn kale gelagkamer vol trieste morsige mannetjes, liep ik over de Walletjes terug naar het politiebureau.

De meisjes hadden het nog druk. Een naamloos legertje schimmige figuren schuifelde langs de hoertjes in zachtroze; een droeve demonstratie van behoeften. De meeste gordijntjes waren dicht. En achter die gordijntjes werd zonder bevrediging de behoefte gestild.

Op de Achterburgwal, voor de open deur van haar werkkamertje, stond Maffe Beppie. Ze pafte rustig aan haar sigaretje en deed geen moeite om nieuwe klanten te lokken. Een mannetje, dat prevelend naar haar toekwam, joeg ze krijsend weg. Ze nam kennelijk een pauze.

Toen ze me zag, riep ze me. Ze riep me altijd. Waarom weet ik niet. Ik denk, dat ze wat in mij zag, of, misschien was het ook wat anders. Ze hield me in ieder geval altijd aan de klets. Als ik geen zin had om met haar te praten, liep ik met een boogje om haar heen. Ik kon haar nu niet meer ontwijken.

Ze zag er uitdagend uit, in een nauwsluitend rokje en een laag uitgesneden blouse. Haar toch al imponerende boezem had ze nog wat opgebonden.

‘Je hebt heel wat in huis,’ zei ik bewonderend.

Ze stak trots haar borsten nog meer vooruit.

‘Voel maar,’ zei ze aanmoedigend, ‘het is echt.’

Ik wees haar aanbod beleefd van de hand.

Ze keek naar het kostuum onder mijn arm.

‘Hoe is het,’ zei ze schamper, ‘begin je een uitdragerijtje? Of heb je bij Sjakie om de hoek een tweedehands pijtje gekocht?’ Ze lachte luidruchtig. ‘Ik heb nooit geweten, dat ze jullie bij de politie zo slecht betaalden.’

‘Maak je geen zorgen,’ zei ik, ‘zo erg is het nu ook weer niet.’ Plotseling trok ze haar gezicht in een ernstige plooi. ‘Het is toch wat van die Anja,’ zei ze meewarig. ‘Het is wat. Ik heb het allemaal in de krant gelezen.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ze moesten ze ophangen. Hebben jullie die kerel al?’ Ik knikte.

‘Vanavond. Hij heeft zichzelf gemeld.’

Ze zuchtte.

‘Gelukkig maar. Ik heb de hele avond met angst in mijn lijf gewerkt. Je weet het toch nooit. Je kan aan al die kerels hun koppen niet zien of ze eventueel wat met je voor hebben.’

‘Waarom heb je je deur dan niet dichtgehouden? Niemand dwingt je toch?’

Ze keek me verwonderd aan.

‘Niemand dwingt me… nee, niemand dwingt me. Maar wie onderhoudt me?’

Ik had niet zo gauw een antwoord.

‘Kan ik morgen,’ zei ze agressief, ‘bij jullie aan het bureau komen om een paar broodjes, het liefst met wat er op?’ Ik schudde mijn hoofd en lachte.

‘Nou dan.’

Haar hele houding drukte verontwaardiging uit. Ik had blijkbaar een heel teer punt aangeroerd.

Ineens veranderde ze weer van stemming.

‘Kom even mee naar binnen,’ zei ze vriendelijk, vertrouwelijk. ‘Ik heb de koffie warm.’

Ik liep achter haar aan het kamertje binnen. Het was het gebruikelijke werkkamertje van een prostituee. Er waren er honderden zo.

‘Doe de gordijntjes maar open,’ zei ik, ‘anders denken ze nog dat ik een klantje van je ben.’

Ze rukte de gordijntjes open en keek mij aan.

‘Ik zou u als klant niet willen hebben.’

‘Waarom niet? Als ik betaal…’

Ze trok een ernstig gezicht.

‘Nee,’ zuchtte ze, ‘u kwam er als klant niet in. Ik zou me gewoon doodschamen.’

Ik trok mijn voorhoofd in rimpels.

‘Schamen?’

Er gleed een blos over haar wangen.

‘Ja… schamen… begrijpt u dat niet?’ Ik knikte traag. ‘Ik geloof…’ zei ik peinzend, ‘ik geloof dat ik het begrijp.’ Ik keek haar aan. ‘Je zou je schamen… omdat ik het ben… voor mij. Is het niet?’

Ze blikte terug. Een kleine zenuwtrek gleed langs haar mondhoek. Toen draaide ze zich bruusk om en drentelde naar achteren. Even later kwam ze terug met twee koppen koffie op een blaadje. Er lagen koekjes bij.

‘Ik heb er drie schepjes suiker ingedaan,’ zei ze. ‘De meeste mannen houden van zoet.’

Ik ging tegenover haar in een rotanstoeltje zitten en roerde in mijn kopje.

‘Je hebt Anja goed gekend?’

Ze haalde haar mollige schouders op.

‘Wat heet goed? Ze stond wat verderop op de gracht. Ik heb wel eens met haar gesproken. Dat is eigenlijk alles. We waren geen vriendinnen, als je dat bedoelt. In de tijd dat zij daar stond, heb ik niet veel verdiend.’ Ze maakte een nonchalant gebaartje. ‘Zie je, ze was bij de mannen nogal in trek.’

Ze zweeg even en nam een slok van haar koffie.

‘Toch gun je niemand zo’n einde.’

‘Nee,’ zuchtte ik, ‘dat gun je niemand.’

Ze staarde enige tijd peinzend voor zich uit.

‘Ik heb haar op dezelfde avond dat ze werd vermoord nog gezien.’ Het kwam zo plotseling uit haar mond, dat ik er volkomen door werd verrast. ‘Gezien?’

‘Ja.’

‘Dezelfde avond?’

‘Ja.’

‘Waar?’

‘Hier op de gracht.’

‘Hoe laat was dat?’

‘Ik dacht zo om een uur of één.’ Ze knikte nadenkend. ‘Ja, een uur of één.’

Ik schoof naar het randje van mijn stoel.

‘Weet je het zeker. Weet je zeker, dat zij het was?’