En Pepi?
Ten aanzien van mijn broer had ik gefaald. Ik had hem niet kunnen redden. Ik was wel op weg gegaan, maar toen het erop aankwam, had ik mijn eigen veiligheid boven mijn verantwoordelijkheid gesteld. Toen het onherroepelijke bekend werd, hadden mijn ouders mij de bitterste verwijten gemaakt. Ik wist het toch? Waarom had ik er niets aan gedaan? Ik had mij verdedigd:
‘Was ik mijn broeders hoeder?’ Maar in mijn hart wist ik dat ze gelijk hadden en dat ze het mij nooit helemaal zouden vergeven.
Ik had gefaald. En nu? Zou ik opnieuw falen? Hoever reikte mijn verantwoordelijkheid? Van één ding was ik overtuigd: ze reikte verder dan mijn vermogen.
7
Mijn vrouw keek met grote ogen toen ze me zag binnenkomen.
‘Wat,’ riep ze verbaasd, ‘ben je er nu al? Je bent toch niet ziek? Wat ben je vroeg.’
Ik glimlachte om de uitdrukking op haar gezicht.
‘De Ouwe,’ zei ik loom, ‘meende dat het goed was dat ik… eh,’ ik zuchtte, ‘nou ja… hij heeft mij naar huis gestuurd.’
‘Naar huis gestuurd?’
‘Ja.’
‘Waarom?’
Ik grijnsde.
‘Om na te denken.’
Ze fronste haar wenkbrauwen en keek mij onderzoekend aan.
‘Heb je herrie gehad?’
Het verwonderde me altijd dat ze mij zo goed kende.
‘Nee,’ zei ik, ‘geen herrie.’
‘Wat dan?’
Ik haalde onwillig mijn schouders op.
‘Niets,’ zei ik nukkig, ‘niets bijzonders.’
Ze greep me bij mijn arm.
‘Peet,’ zei ze nadrukkelijk, ‘er is wel wat.’
Ik ontweek haar blik.
‘Pepi heeft bekend.’
‘Wat?’
Ik knikte.
‘Ze hebben de tas met geld ook gevonden. Pepi heeft zelf gezegd waar ze moesten zoeken.’
Er kwam een bezorgde blik in haar ogen.
‘Ik zal een borrel voor je inschenken. Ik geloof, dat je ’m nodig hebt.’
Ze dribbelde naar het dressoir.
‘Ik heb dit niet voorzien,’ zuchtte ik, ‘ik heb daar heel niet op gerekend. Ik had gedacht dat hij wel zou blijven ontkennen. Ik had dan in ieder geval nog een kansje gehad. Maar nu…’ Ik streek vermoeid met mijn hand langs mijn ogen en grijnsde. Het was een droeve grijns. ‘Wat kan ik er nu nog aan doen? Ik zal mij er eenvoudig bij neer moeten leggen.’
Ze kwam pal voor mij staan. De fles in haar hand.
‘Geloof jij dat Pepi het heeft gedaan?’
‘De diefstal ja.’
‘Maar de moord?’
Ik antwoordde niet direct.
‘Peet,’ drong ze aan.
‘Nee, Pepi heeft die moord niet gepleegd.’
Ze keek me strak aan.
‘En daar ben je van overtuigd?’
‘Ja.’
‘Nog steeds? Ondanks die bekentenis?’
Ik knikte.
Haar ogen begonnen te flikkeren, een vervaarlijk vuur. Ik kende dat. Steeds wanneer ze op een of andere manier pressie op mij wilde uitoefenen, wanneer ze mij haar wil probeerde op te leggen, las ik in haar ogen die flikkering. Ze schudde heftig haar hoofd.
‘Nee Peet,’ zei ze dwingend, ‘dan mag jij je ‘r niet bij neerleggen. Nee, dat mag je niet doen. Nooit. Als jij denkt dat die jongen onschuldig is… als je dat werkelijk gelooft… daarvan overtuigd bent… dan mag je hem nu niet in de steek laten. De jongen vertrouwt je. Hij rekent op je eerlijkheid als mens en op je kundigheid als rechercheur. Je mag die jongen nu niet laten vallen.’
Ik stak in wanhoop mijn handen omhoog.
‘Waarom heeft hij dan in godsnaam bekend? Verdomme nog aan toe. Je bekent toch geen moord als je het niet gedaan hebt? Hij is toch waarachtig geen kind meer. Hij is zesentwintig jaar.’ Als een onwillig kind leidde ze mij naar mijn fauteuil. ‘Ga zitten,’ zei ze streng, ‘en hou je rustig. Het heeft geen zin om je op te winden. Was je er bij toen Pepi bekende?’ Ik schudde mijn hoofd.
‘Nee,’ zuchtte ik, ‘ik was er niet bij. De Wilde heeft hem tot een bekentenis gebracht.’
‘Zo,’ zei ze nadenkend, ‘De Wilde…’
Er klonk iets van minachting in haar stem. Het irriteerde me.
‘Ja,’ riep ik fel, ‘De Wilde. En wat dan nog? Hij mag dan een onsympathieke kerel zijn, maar ik heb hem nog nooit op oneerlijkheid kunnen betrappen.’
Ze ging in de fauteuil tegenover mij zitten en legde haar handen in haar schoot.
‘Peet,’ zei ze kalm, ‘waarom heb jij hem eigenlijk niet verhoord? Het is toch jouw zaak?’
Ik streek met mijn handen door mijn haar.
‘Ik was er de hele morgen niet. Ik was naar Den Haag naar het laboratorium.’
Ze knikte traag.
‘Dat is jammer.’
‘Ja,’ zei ik verbeten, ‘en ik had hem nog zo gezegd met zijn handen van Pepi af te blijven. Zie je… ik had er al zo’n voorgevoel van dat Pepi hem niet zou kunnen weerstaan. De Wilde kan er wat van. Als hij het op zijn heupen heeft, haalt hij alle duivels uit de hel.’
‘De Wilde gelooft in zijn schuld. Is het niet?’
‘De Wilde…’ zei ik honend. ‘De Wilde gelooft in ieders schuld. Elke man is voor hem een moordenaar en elke vrouw een hoer. En als ze het nog niet zijn, dan kunnen ze het altijd nog worden. Kijk, dat is de filosofie van De Wilde. Maar ten aanzien van Pepi maakt dat eigenlijk geen enkel verschil. We moeten ons aan de feiten houden. Een verdachte wordt veroordeeld aan de hand van feitelijke bewijzen en gelukkig niet op grond van hetgeen een rechercheur denkt of gelooft.’
Ze stond zuchtend op en schonk mij een borrel in.
‘Is er,’ zei ze treurig, ‘dan totaal niets dat in zijn voordeel pleit?’ Ik haalde mijn schouders op.
‘Niet veel, vrees ik. Ik heb alleen nog een verklaring van een hoertje. In de omgeving van de Walletjes noemen ze haar Maffe Beppie. Dat zegt wel iets. Ze is nu niet bepaald een getuige die bij de rechtbank veel indruk zal maken. Ze vertelde me dat ze Anna Bentveld die bewuste avond van de moord nog zo om en nabij de klok van één uur op de Achterburgwal heeft gezien.’ Mijn vrouw veerde op.
‘Dus om één uur leefde ze nog.’
Ik knikte.
‘Als we afgaan op de verklaring van Maffe Beppie.’
‘Nou… waarom niet? Ze is toch niet gek?’
‘Nee,’ zuchtte ik, ‘bepaald gek is ze niet… maar zie je… in het geheel; er bestaan nogal wat bedenkingen ten aanzien van verklaringen, afgelegd door prostituees. Men weet het niet… men weet niet precies hoeveel waarde men eraan mag hechten. Er zijn heel wat boeken over dit onderwerp geschreven.’ Ik gebaarde. ‘Bovendien heeft de verklaring van Maffe Beppie op zich toch niet zo erg veel te betekenen. Van de Walletjes, de Achterburgwal, naar het huis van Anna Bentveld aan de Keizersgracht is ongeveer elf minuten lopen. De melding van de moord kwam om twintig over één.’
‘Dat is maar krap aan de tijd,’ onderbrak mijn vrouw, ‘er liggen maar negen minuten tussen.’
Ik knikte grijnzend.
‘Tijd genoeg om iemand rustig zijn hersens in te slaan. Je kunt zelfs met minder toe.’
Ze keek peinzend voor zich uit.
‘Die Van Duuren,’ zei ze na een poosje, ‘moet Pepi haast overlopen hebben. Je moet bedenken dat Anna Bentveld zich in die negen minuten ook nog heeft moeten omkleden. Je kan wel aannemen dat ze niet in haar nachtjapon over straat is gegaan.’ Ik knikte traag.
Mijn vrouw dacht nog steeds na. Ik zag het aan die kleine dwarsrimpel tussen haar ogen.
‘Zou hij…’
‘Wie? Van Duuren?’
‘Ja, Van Duuren.’
Ik nipte aan mijn borreltje.
‘Natuurlijk heb ik aan die mogelijkheid gedacht. Natuurlijk. Maar die Van Duuren is zo’n keurige vent. Het zegt niets, dat weet ik wel. Maar wat voor belang had hij er bij? Het ligt niet zo direct voor de hand. Bovendien… bovendien staan niet zijn vingerafdrukken op het breekijzer, maar die van Pepi.’ Plotseling veerde ik overeind en sloeg met de muis van mijn hand tegen mijn voorhoofd.