Выбрать главу

Mijn vrouw keek verschrikt op.

‘Wat is er, Peet?’

‘Vingerafdrukken,’ zei ik verward.

‘Wat is daarmee?’

Ik beet op mijn onderlip.

‘Vingerafdrukken… hoe komen de vingerafdrukken van Pepi op het breekijzer? Bij al de zaakjes die ik van Pepi heb behandeld, zijn er nooit vingerafdrukken gevonden. Pepi liet nooit vingerafdrukken achter. Hij werkte met handschoenen. Altijd.’ Ik greep naar mijn glaasje en dronk het in één teug leeg. De plotselinge gedachteflits had mij wat overrompeld. ‘Stom, dat ik daar niet eerder aan heb gedacht.’

‘Pepi,’ zei mijn vrouw, ‘Pepi kan toch wel voor één keer geen handschoenen hebben gedragen?’

Ik schonk mijzelf nog eens in.

‘Pepi droeg wél handschoenen,’ zei ik overtuigend. ‘Als hij die avond geen handschoenen had gedragen, dan had Kreuger van de Dactyloscopische Dienst meer afdrukken gevonden, bijvoorbeeld bij het raam waar Pepi naar binnen klom. Maar in het hele huis zijn geen vingerafdrukken van Pepi gevonden.’

‘Behalve dan op het breekijzer.’

‘Ja,’ zei ik voorzichtig, ‘en dat is juist zo merkwaardig, vind ik. Waarom op het breekijzer wel en verder in het hele huis niet?’

‘Heb je daar geen verklaring voor?’

Ik schudde mijn hoofd.

‘Niet direct. Ik weet nog te weinig. Ik weet bijvoorbeeld nog niet of het bewuste breekijzer wel van Pepi is. Hoewel… ik neem het aan. Het is er wel een van het soort dat Pepi gewoonlijk bij zijn inbraken gebruikte.’

Mijn vrouw zuchtte diep.

‘Als het breekijzer werkelijk van Pepi blijkt te zijn, dan ziet het er alles bij elkaar niet zo rooskleurig voor hem uit.’ Ik schudde mistroostig het hoofd.

‘Nee, dan bestaat er een grote kans dat hij wordt veroordeeld, schuldig of niet. En juist dat zit me dwars.’ Ik wreef met mijn hand langs mijn gezicht. ‘Het gaat niet alleen om Pepi… het gaat ook om mijzelf. Ik zou niet graag betrokken zijn bij een gerechtelijke dwaling. Dat is het. Zolang ik rechercheur ben, heb ik daarvoor een haast panische angst. Ik heb er wel nachten van wakker gelegen. Wanneer een zaak overduidelijk is… dan is er niets aan de hand… dan kwelt er niets. Maar juist bij die twijfelgevallen… wanneer je gevoel je in de steek laat… wanneer je het niet meer weet… wanneer je een blinddoek zou moeten dragen… dan zou ik mijn verantwoordelijkheid willen ontvluchten.’ Ze keek me vertederd aan.

‘Ik begrijp het, Peet. Je zou ook nu wel willen vluchten. Is het niet?’

Op dat moment rinkelde de telefoon.

Ik pakte de hoorn op. Het was dr. Boentje van het gerechtelijk laboratorium.

‘Ik heb eerst geprobeerd je op het bureau te bereiken,’ zei hij. ‘Ze zeiden dat je al naar huis was.’

Ik grijnsde.

‘Dat klopt. Ik ben er vroeg mee opgehouden.’

‘Zeg,’ zei hij, ‘we hebben het nagekeken, maar er zit geen bloed op het leren vest. Ook aan de broek hebben we geen bloed kunnen ontdekken.’

‘Geen bloed,’ herhaalde ik verbaasd.

‘Nee, positief niet.’

‘Dus geen bloed.’

‘Nee, ben je er blij mee?’

‘Ik weet het nog niet,’ zei ik aarzelend.

Hij lachte.

‘Enfin, dat is jouw zaak. Je zoekt het maar uit. Ik zal je de kleren terugsturen. Een uitvoerig rapport krijg je later wel.’

‘Ja, ja,’ zei ik, ‘dat komt later wel. In ieder geval bedankt voor de snelle behandeling.’

Hij lachte opnieuw.

‘Niet te danken,’ zei hij opgewekt. ‘Je weet het, op het lab kun je rekenen.’

Hij belde af.

Ik bleef in gedachten bij de telefoon staan.

Mijn vrouw kwam naar mij toe.

‘Wat betekent het, Peet,’ zei ze meelevend, ‘geen bloed op de kleding?’

Ik antwoordde niet direct. In mijn gedachten projecteerde ik de zitkamer van Anna Bentveld. De grote rode plek in het lichtgrijze vloerkleed. De gapende wonden aan het hoofd en de zo karakteristieke bloedspatten, verder weg, op het kleed en tegen de lage poten van de fauteuil. Ik keek peinzend naar mijn vrouw. Ze stond voor mij met grote vragende ogen.

‘Wat betekent het, Peet?’ herhaalde ze.

Opnieuw trachtte ik mij de situatie in te denken. Wat had zich in die kamer afgespeeld? Hoe was het gegaan? Plotseling kreeg ik een idee. Mijn vrouw was bijna net zo groot als Anna Bentveld. Wel niet zo uitdagend, niet zo uitbundig, maar toch vergelijkbaar. Ik liep naar de haard en pakte de sierpook. Ik woog hem op mijn hand. Hij was ongeveer net zo groot en net zo zwaar als het breekijzer. Ik nam mijn vrouw bij de arm en leidde haar naar het midden van de kamer.

‘Blijf hier eens staan,’ zei ik.

Ik keek mijn eigen huiskamer nog eens rond en schoof een van de fauteuils wat dichterbij. Met enige fantasie was de situatie hetzelfde, leek het op de kamer van de moord. Ik overdacht of er nog iets aan de enscenering ontbrak. Mijn oog viel op ons salontafeltje. Ik duwde het nog iets verder achteruit. Er mocht niets in de weg staan. Anna Bentveld had een vrije val. Mijn vrouw stond nog steeds op dezelfde plaats waar ik haar had neergezet. Ze beefde een beetje. Met de pook in mijn hand ging ik voor haar staan en keek haar aan. Ik las iets in haar ogen dat ik daarin nog nooit eerder had gezien. Het was angst.

‘Ik doe je niets,’ zei ik geruststellend. ‘Wees maar niet bang.’ Ze liet een zenuwachtig lachje horen.

Ik knikte peinzend.

‘Zo… zo moet het ongeveer geweest zijn, ja… zo stond de moordenaar voor Anna Bentveld.’ Ik bracht mijn arm omhoog en hield de pook boven mijn hoofd, in slaghouding. ‘Toen… toen viel de eerste klap. Het moet met veel kracht zijn gebeurd, want reeds na de eerste slag stortte Anna tegen de grond en bleef liggen.’ Mijn vrouw keek angstig omhoog.

‘Peet,’ zei ze benauwd, ‘doe eerst die griezelige pook weg.’ Ik liet mijn arm weer zakken.

Ze zuchtte opgelucht.

‘Anna Bentveld viel volgens jou dus al bij de eerste slag?’ Ik knikte. ‘Ja, bij de eerste slag. De tweede en volgende slagen werden haar toegebracht, toen ze al op de grond lag.’ Ze stak een vinger omhoog.

‘Wacht nu eens even, Peet,’ zei ze bedachtzaam. ‘Voor je verdergaat… dat van die slagen is natuurlijk maar een veronderstelling.’ Ik schudde mijn hoofd.

‘Nee, ik weet het zeker. Wanneer ze namelijk ook de tweede slag had gekregen op een moment dat ze nog recht overeind stond, dan had ik bloedspatten moeten vinden op een grote hoogte. Bijvoorbeeld tegen de wanden, of hoger tegen de rugleuning van de fauteuil. Zie je schat, en daar waren ze niet.’ Ze keek me niet-begrijpend aan.

‘Ontstaan er bij zo’n eerste slag,’ vroeg ze weifelend, ‘dan geen bloedspatten?’

‘Nee,’ zei ik geduldig, ‘bij de eerste slag niet. Bij de eerste slag worden de bloedvaten verwoest en treedt er bloed uit de wond. Wordt er verder niet meer in diezelfde wond geslagen, dan vind je hoogstens bloeddruppels. Er bestaat tussen die beide een groot verschil. Bloeddruppels vallen in de regel haast loodrecht naar beneden en vormen dan van die ronde vlekjes met een gekartelde rand. Bloedspatten ontstaan pas wanneer met kracht in een reeds bloedende wond wordt geslagen. Dus na de eerste klap. Ze hebben ook een andere vorm, meestal ovaal met een klein staartje. Dat staartje vertelt iets van de richting waaruit het bloed is gekomen. Bloedspatjes zijn belangrijk. Hoe verder ze wegspringen, hoe krachtiger de slag is geweest en hun vindplaats geeft aan waar ongeveer de tweede slag is gevallen. Ben ik duidelijk?’ Ze keek me een poosje nadenkend aan.

‘Maar Peet, dan is het ook niet vreemd dat ze op het leren vest van Pepi geen bloed hebben gevonden. Zelfs al is hij de moordenaar, dan nog is het niet waarschijnlijk, dat op zijn vest bloedspatjes zijn gekomen.’

‘Precies. Het feit dat op het vest van Pepi geen bloed werd gevonden, ontlast Pepi niet.’

‘En de broek?’

Ik keek mijn vrouw aan. Het deed mij oprecht goed dat ze zo intens meeleefde en begrip toonde voor mijn moeilijkheden.