Ik grijnsde voor mij uit. Peet… mompelde ik in mijzelf, ouwe jongen, dat was mooi… een fraai staaltje denkwerk. Je bent het nog niet verleerd. Alleen… mijn gezicht betrok… alleen die moord, die afschuwelijke moord op de mooie Anna, daar had ik geen verklaring voor. Die paste niet in het schema. Tenzij… tenzij Anna Bentveld Mooie Bertus had bedrogen. Maar…
‘Hallo Peet!’
Pal voor mij stond de jonge Klaas Trump, ditmaal zonder uniform. Hij lachte breed en klapte nogal krachtig op mijn schouder.
‘Onze grote speurder,’ schertste hij. ‘Wat ben je hier aan het doen? Het lijkt wel of je loopt te slaapwandelen. Je kijkt zo glazig uit je ogen.’
Ik glimlachte.
‘Je zult me wel weer niet willen geloven,’ zei ik loom, ‘maar ik liep toch echt te denken.’ Mijn blik gleed langs hem heen. Ik had hem nog nooit in burgerkleding gezien, altijd in uniform. Hij zag er pittig uit, in een korte regenjas en een broek met smalle pijpen. Een flinke kerel, die Klaas, potig, met een vriendelijk open gezicht en een intelligente blik in een paar heldere ogen. ‘Heb je geen dienst?’
‘Nee, geen dienst. Ik heb een paar dagen verlof. Ik weet wel niet wat ik ermee moet doen, maar het kwam toevallig zo uit.’ Ik bedacht plotseling dat ik eigenlijk best wat hulp kon gebruiken. Misschien kwam ik dan ook wat makkelijker tot besluiten. ‘Geen plannen?’ vroeg ik.
‘Nee.’
‘Heb je,’ vroeg ik aarzelend, ‘heb je zin om met mij mee te gaan?’
Zijn gezicht klaarde op.
‘In verband met die moord?’
Ik knikte.
‘Meen je het, Peet?’
Ik knikte opnieuw.
Hij monsterde de uitdrukking op mijn gezicht.
‘Waarachtig,’ zei hij, ‘je meent het.’
Hij lachte wat schaapachtig.
‘Maar… waar wachten we dan nog op?’
Ik lachte om zijn enthousiasme.
‘Nergens op. Er is niets dat ons in de weg staat. We gaan naar het huis van Mooie Bertus. Ik heb mijzelf beloofd, dat hij zal praten.’
Hij stapte al voor mij uit, blakend van dadendrang. Plotseling bleef hij staan.
‘Peet,’ zei hij wat beteuterd, ‘ik heb geen pistool bij mij.’ Ik keek hem aan.
‘Met pistolen,’ zei ik hoofdschuddend, ‘los je geen problemen op. Je schept alleen maar nieuwe.’
De Bethlehemsteeg.
We strompelden beiden het gammele trappetje op. Het was er aardedonker. Ik nam mijn zaklantaarntje uit mijn zak en scheen. Een smal kegeltje licht gleed langs uitgesleten treden. Op het kleine overloopje bleven we staan en hijgden nog wat na. Er kwam geen licht vanuit de kier onder de deur. Ik klopte zachtjes aan en luisterde intens. Van buiten drong het kermislawaai flauwtjes tot ons door, maar uit de woning van Bertus kwam geen enkel gerucht.
Ik klopte nog eens, nu wat luider en doordringender. Er werd niet opengedaan. Het bleef stil, ijzig stil. In mijn nek kriebelde de ademhaling van Klaas.
‘Hij is niet thuis,’ fluisterde hij.
‘Hij moet thuis zijn,’ antwoordde ik zachtjes. ‘Hij kan niet weg zijn.’
In het donker tastte ik naar de deurknop. De kruk draaide piepend mee. Voorzichtig drukte ik toe, maar de deur was op slot. Een angstig voorgevoel kroop sidderend langs mijn rug omhoog. Ik huiverde.
Een tijdje stonden we besluiteloos in het donker, voor die gesloten deur. Klaas bewoog zich en onder mijn voeten kraakte een plank. Het geluid deed mij schrikken. Het klonk luguber. Toen het was weggeëbd, trok ik Klaas aan zijn jas.
‘Hiernaast,’ zei ik fluisterend, ‘in de steeg, ongeveer twee huizen verderop, woont een oude vrouw. Tante Mia wordt ze genoemd. Ze is de werkster. Ze houdt de woning van Bertus schoon. Vraag of zij een sleutel heeft.’
‘Oké, Peet.’
Hij schoof zachtjes de trap af.
Intussen onderzocht ik met mijn zaklantaarntje de deur, het slot en de sponningen. Er was niets bijzonders aan te zien. Het was alles heel normaal. Nergens een spoortje van braak of verbreking. Ik liet mij voorzichtig op mijn knieën zakken en hield mijn neus bij de kier onder de deur. Er was geen gaslucht. Al na een paar minuten kwam Klaas terug. In zijn kielzog Tante Mia. Ik zag haar in het donker niet, maar hoorde haar wel. Ze hijgde zwaar en schold. Ze schold altijd, elk derde woord een vloek.
‘Verdomme,’ riep ze bij iedere trede, ‘verdomme, wat moeten jullie verdomme van Bertus? Verdomme…’
Ik antwoordde niet, maar wachtte gelaten tot ze het overloopje had bereikt. Ze was nog lang niet uitgescholden. Ik wist het. Het had geen zin er nu al tussen te komen. Ze zou toch pas luisteren als ze buiten adem was.
‘Verdomme, dat gesodemieter, dat…’ Ze stond hijgend naast me. ‘Hebt u de sleutel?’
‘Wie ben jij?’ krijste ze.
Ik scheen met mijn zaklantaarntje op mijn gezicht.
‘Oh,’ zei ze onthutst, ‘meneer Peeters.’
‘Ja,’ zei ik kalm, ‘dat hebt u goed gezien. Ik wil naar binnen.’ Ze weifelde. ‘Ik weet niet of ik het doen kan,’ zei ze. ‘Bertus zal het nooit goedvinden.’
‘Geef mij nu maar de sleutel,’ zei ik ongeduldig. ‘Als je moeilijkheden met Bertus mocht krijgen, dan stuur je hem maar naar mij.’
Ze legde de sleutel in mijn hand.
Ik zocht het sleutelgat, draaide het slot om en drukte. Zachtjes schoof de deur open. We keken in een donker hol. Mijn hand tastte langs de deurstijl en vond de schakelaar. Een korte klik en de kamer baadde in het licht. Achter mij klonk een snerpende gil. Bertus was dood, morsdood. Er was geen tweede blik voor nodig om mij daarvan te overtuigen.
Hij hing hoog opgebonden tegen de wrakke, scheve keukendeur. Zijn gezicht naar ons toe. Van achter zijn linkeroor liep een rafelig stuk paktouw, dat pluizend omhoog kroop tot aan de bovenzijde van de deur. Daar boog het om.
Zijn hoofd hing een beetje schuin opzij. De mond open. Zijn blauwzijden pyjama zat vol kreukels en hing wat gedraaid om zijn lichaam. De blote voeten staken er witjes onderuit. Tante Mia was flauwgevallen. Na haar gil was ze zachtjes onderuit gezakt. Ze lag in de deuropening, onelegant, de benen met de afgezakte kousen in de kamer, de rest op het overloopje. Klaas stond er wat wezenloos bij. Hij zag bleek, wasbleek, en ademde zwaar met trillende neusvleugels. Zweetdruppeltjes parelden op zijn neus.
Ik schoof de deur, waaraan Bertus hing, wat verder open. De scharnieren knarsten en het lichaam schommelde zachtjes heen en weer. Een ogenblik was ik bang dat het naar beneden zou storten, maar het touw zat aan de andere kant van de deur stevig vast aan een in het hout geschroefde ijzeren beugel, waaraan ook nog wat keukengerei hing.
In het keukentje maakte ik een handdoek kletsnat en ging daarmee naar de bewusteloze Tante Mia. Ik bette haar voorhoofd en polsen en liet volkomen opzettelijk een flink straaltje water tussen haar hemd lopen. Het hielp. Ze kwam gauw weer bij. Tante Mia was een oude hoerenwaardin. Ze had een stormachtig leven achter de rug. Ze was wel wat gewend. Bovendien verkeerde ik niet in een stemming om veel consideratie te gebruiken. Ze sloeg haar ogen op en keek mij aan. Het zien van mijn gezicht bracht haar snel tot de werkelijkheid terug. Ze slaakte een diepe zucht en duwde mijn hand met de natte handdoek weg. Ik hielp haar voorzichtig overeind. Ze was direct weer volkomen helder. Met haar kleine scherpe oogjes gluurde ze het kamertje in. Ik ging pal voor haar staan en benam haar het uitzicht op de hangende gestalte. Toen ze trachtte onder mijn arm door te kijken, draaide ik haar resoluut om en gaf Klaas de opdracht haar naar huis te brengen.
‘Zet haar thuis in een makkelijke stoel en kom zelf direct weer terug.’
Klaas knikte en hielp haar het trappetje af.
Ik schoof de keukendeur weer in haar oorspronkelijke stand en overzag de situatie, kritisch, zonder emotie. Ik voelde me koel, kalm, volkomen ontspannen, als een ongeïnteresseerd laconiek toeschouwer. Toch nam ik elk detailtje nauwkeurig in mij op. Het was gewoonte, pure routine.