Voor een zelfmoord door ophanging was de situatie volkomen normaal. Er was in feite niets wat een andere conclusie wettigde. Ik had in mijn leven als rechercheur honderden zelfmoorden behandeld, waarbij vele door ophanging. Het beeld was mij vertrouwd. Het schokte mij niet meer. Ik wist waarop ik moest letten, de hoogte, de insnijdingen van koord of touw, de aard van de knoop, de psychische achtergronden.
Ik grijnsde. Psychische achtergronden. Dat was altijd het moeilijkst, nooit precies te achterhalen. Het was altijd maar gissen. Wat had bijvoorbeeld Bertus bezield om zelfmoord te plegen? Plotseling dacht ik aan Pepi. Arme Pepi. Zijn getuige, de enige man, die zijn verklaring had kunnen bevestigen, was dood. Ik keek nog eens naar het ontzielde lichaam, het warrige haar, de halfgesloten ogen, en onderging de stilte van de dood. In een andere hoek van het kamertje, op de schoorsteenmantel, tikte een oude pendule de seconden weg. Het was alles wat schril, vol tegenstellingen.
Ik zuchtte diep. Al mijn listige vragen, zorgvuldig overwogen, waren nutteloos geworden. Om mijn lippen speelde een wrange glimlach.
Klaas kwam aarzelend binnen. Hij gluurde schichtig naar het lichaam aan het touw. Hij zag niet meer zo wit, zo bleek, maar was nog steeds diep onder de indruk.
‘Zelfmoord?’ vroeg hij benepen.
Ik antwoordde niet.
‘Hoe is het met Tante Mia?’
‘O, ze knapt alweer aardig op.’
Ik knikte grijnzend.
‘Ik heb het gehoord, ze kwam geloof ik alweer aardig op verhaal. Ze schold tenminste weer als een dragonder. Heb je haar nog gevraagd, wanneer ze hier voor het laatst is geweest?’
Klaas knikte.
‘Dat heb ik haar gevraagd. Ze was hier dinsdag nog, dinsdag twee dagen geleden. Ze komt hier namelijk tweemaal in de week, op dinsdag en vrijdag.’
‘Bijzonderheden?’
‘Nee, ze heeft gewoon de kamers schoongemaakt en wat er verder zo meer te doen is. Volgens haar was Bertus de laatste tijd wel erg nerveus.’
‘Nerveus?’
‘Ja, nerveus, zenuwachtig, kribbig. Het was haar opgevallen.’ Ik knikte. ‘Heeft ze hem na die dinsdag nog gezien?’
‘Ze zegt van niet. Hij was overigens weinig thuis. Daarom had hij haar ook een sleutel van zijn woning gegeven. Bertus was — wat zij noemde — een eigenheimer. Hij was nogal gesloten, zei nooit veel.’
Ik glimlachte om het woord eigenheimer. Het was een typische uitdrukking van Tante Mia.
‘Klaas, in ieder geval, hartelijk bedankt. Je hebt je bijzonder goed van je taak gekweten.’
Klaas glunderde. Zijn blik gleed weer naar die lugubere gestalte.
‘Moeten we hem niet lossnijden?’
Ik schudde mijn hoofd.
‘Laat hem daar voorlopig maar hangen. Het heeft geen enkele zin meer. Als ik hem zo eens bekijk, is hij al geruime tijd dood.’ Klaas staarde peinzend naar het lijk.
‘Waarom zou hij het gedaan hebben?’
Ik haalde nonchalant mijn schouders op.
‘Dat weet je eigenlijk nooit, m’n jong. Je weet nooit precies wat er in de mensen hun hersentjes omgaat. Je kan er hoogstens naar gissen. En hoe langer je in ons vak zit, hoe beter je leert gissen.’ Ik grijnsde. ‘Maar het blijft gissen. Zie je, ik kende Bertus. Hij was zo ogenschijnlijk geen man voor een zelfmoord.’ Hij staarde mij met grote ogen aan.
‘Misschien is het helemaal geen zelfmoord.’
Ik reageerde niet.
‘Peet!’ riep hij opgewonden. ‘Misschien… misschien is het wel moord.’
‘Zo…’ zei ik kalm, ‘en waarom dan wel?’
Hij maakte een wat hulpeloos gebaartje.
‘Dat… eh, dat weet ik niet. Ik… eh, ik dacht zomaar. Het zou toch kunnen?’
Ik glimlachte.
‘Bewijzen Klaas, bewijzen. Aan blote veronderstellingen heb je niets. Het woord misschien komt in ons Wetboek van Strafrecht niet voor. Of wel?’
Hij schudde peinzend zijn hoofd.
‘Nee Peet, ik ben het er nog nooit in tegengekomen.’ Ik keek het kleine kamertje nog eens rond. Al eerder was mijn aandacht getrokken door een pocketboekje. Het lag achteloos opengevouwen op het tafeltje, de kaft naar boven. Het leek alsof iemand het boekje even had neergelegd met de bedoeling straks verder te lezen. Zo achteloos lag het daar.
Ik ging op een stoel zitten en bekeek het aandachtig. Op de glimmende, geplastificeerde kaft stond de kleurige afbeelding van een zich half oprichtende beeldschone vrouw, gekleed in een lange nachtjapon, die tot haar enkels reikte. Hoewel de gelijkenis niet direct treffend kon worden genoemd, associeerde het beeld toch onmiddellijk met Anna Bentveld. Dezelfde haast uitbundige vormenpracht en de weelde van zachtglanzend helblond haar, dat over de schouders golfde. Eenieder die Anna Bentveld kende, of gekend had, moest door die plaat zijn gegrepen. De omslag was bijzonder suggestief: in de ogen blonk angst, en de armen, lang met gespreide vingers, strekten zich in wanhoop naar de lezer uit. Het had iets angstaanjagends. Het bezorgde me een lichte huivering, want boven de afbeelding stond de veelzeggende titeclass="underline" That night Anna died.
In gepeins bleef ik naar de afbeelding staren. De overeenkomst was frappant, eigenlijk te frappant om aan een toeval te geloven. En dan de titel That night Anna died… die nacht stierf Anna… of… de nacht toen Anna stierf. Het was een bewuste aanwijzing.
Ik bekeek het boekje nog eens goed. Het was een gewone pocket, uitgegeven door een Amerikaanse uitgeverij. Dergelijke pockets waren bijna overal te koop. De meeste warenhuizen hadden een ruime sortering.
Maar waarom lag het boekje juist hier? Juist in deze kamer? Wie had er op zo’n indringende wijze het verband gelegd tussen Anna Bentveld en deze lugubere zelfmoord? Wie… Bertus? Ik nam vanonder het tafeltje een oude krant. Uit mijn binnenzak haalde ik een potlood en stak die tussen de bladzijden waarop het boekje lag. Zo tilde ik de pocket omhoog. De krant gebruikte ik als kaft.
Ik ging heel voorzichtig te werk. De gladde oppervlakte van het titelblad was ideaal voor vingerafdrukken en ik wilde niets bederven. Het kon belangrijk zijn.
Ik draaide het boekje langzaam om en ontdekte dat van een van de bladzijden, onderaan, een hoekje scherp was omgevouwen. Toen ik de pocket daar opensloeg, zag ik dat op die bladzijde diverse woorden en zinsgedeelten waren onderstreept. Klaas volgde mijn verrichtingen.
‘Schrijf op,’ zei ik. Hij pakte haastig zijn notitieboekje. Ik noemde hem de onderstreepte woorden, gewoon in volgorde van bovenaf en las: How could I ever do this to you Anna — I loved you so much — nobody knows how I suffered — I cann’t stand it any longer.
Toen ik alle onderstreepte woorden had opgenoemd, liet ik ze Klaas een paar maal achter elkaar oplezen.
Vrij vertaald betekent het dus: Hoe heb ik je dit ooit kunnen aandoen Anna — ik hield zoveel van je — niemand weet hoe ik heb geleden — ik kan dit niet langer verdragen.
Klaas knikte.
‘Ik weet wel niet zoveel van de Engelse taal, maar dat is het wel zo ongeveer.’
Ik schudde mijn hoofd en snoof.
‘Een merkwaardige afscheidsbrief.’
Klaas kwam naast mij staan.
‘Maar Peet,’ riep hij ontzet, ‘dat is een bekentenis! Ga de woorden maar na. Het staat er wel niet precies, maar je kunt er toch duidelijk uit lezen, dat hij Anna heeft vermoord en dat hij zich uit wroeging heeft opgehangen.’
‘Ja, ja,’ zei ik peinzend, ‘wroeging.’
Ik legde That night Anna died weer net zo neer als ik het had gevonden en stond zuchtend op.
Mijn verdere aandacht gold het dode lichaam van Mooie Bertus. Op enige afstand bekeek ik opnieuw het geheel. Weer viel mij op hoe witjes de voeten uit de pijpen van de pyjama staken. Het was opvallend. Zelfs tussen de tenen zag ik geen verkleuringen. Ik tilde een slip van zijn pyjamajasje op en bekeek zijn rug. Naast de geul van de wervelkolom waren duidelijke lijkvlekken zichtbaar. Ik liet de slip weer zakken en bekeek alles nog eens nauwkeurig.