Toen ik mijn jas had opgehangen, draaide ik mij om en monsterde zijn kleding. Mijn wenkbrauwen opgetrokken.
‘Had u andere plannen?’
Hij stond daar wat verloren bij de deur in de grote hal van zijn eigen huis. Een smartelijke trek om de mond.
‘Wat is er…’ vroeg ik quasi verbaasd. ‘Ik had u een goed gastheer geschat. U stelt mij teleur. Moet ik mijzelf een glas cognac inschenken?’
We stonden ongeveer een meter of vier uit elkaar. Hij nog steeds bij de open deur, ik bij de kapstok. Hij had zich nog niet verroerd. Zijn armen hingen slap langs zijn lichaam, maar zijn vingers bewogen krampachtig. Ik observeerde hem met een haast roekeloze nonchalance. Toch ontging mij geen enkel detail. Ik zag de nerveuze trillingen rond de mond en het vernauwen van de ogen. Plotseling stapte hij naar mij toe. Elke vezel van mijn spieren spande zich. Ik kende de kracht van zijn pezige vingers en zag de verbeten uitdrukking op zijn gezicht.
Een moment flitste het door mijn hoofd of het wel raadzaam was geweest hier alleen naar toe te gaan, maar ik vertrouwde op mijn behendigheid en mijn ervaring in het spel der emoties.
‘Wat wilt u nog?’ schreeuwde hij onbeheerst. ‘Ik ben toch bereid om met u mee te gaan!’
Ik toonde hem een strak effen masker.
‘Waarheen?’
Hij keek mij aan. Een blik vol achterdocht.
‘Waarheen?’
‘Ja,’ Ik knikte nadrukkelijk, ‘waarheen? U verwacht toch niet van mij dat ik u in triomf naar Amsterdam sleep?’ Ik trok een grijns. ‘Om u daar stralend van zelfvoldoening aan de voeten te werpen van mijn edele commissaris, onder de uitroep “Kijk eens wat ik heb gevangen”.’ Ik schudde misprijzend mijn hoofd. ‘Nee, Van Duuren, nee… als u dat van mij had verwacht, dan hebt u mij onderschat.’
Hij zuchtte.
‘Wat wilt u dan?’
‘Een gesprek,’ antwoordde ik kalm, ‘een openhartig gesprek. Schuld, heer Van Duuren, delgt men niet door eenvoudig voor een rechter te verschijnen en daarna in een cel de dagen van uw straf af te tellen. Dat is alleen maar vernederend.’
Hij keek mij verwonderd aan.
‘Kom, heer Van Duuren, doe nu eindelijk die buitendeur eens dicht. De avondlucht is kil. Doe ook uw jas uit. Laten we samen eens bezien hoe groot uw schuld is.’ Ik schonk hem een wrange glimlach. ‘En de mijne.’
Hij aarzelde nog even. Toen deed hij de deur achter zich dicht, hing jas en hoed op, en ging mij voor naar een gezellige zitkamer. De inrichting appelleerde aan mijn smaak en mijn gevoel voor intimiteit. Ik beschouwde alles rustig en zag een interieur van een haast volmaakte stijlwanorde. De stijlen waren echter zo zorgvuldig tegen elkaar afgewogen, dat ondanks de verscheidenheid toch een harmonisch geheel was bereikt.
Van Duuren schonk cognac in voorverwarmde glazen. Hij was juist tegenover mij gaan zitten, toen de huishoudster binnenkwam. Haar blik gleed van Van Duuren naar mij en weer terug.
‘Ik ga weg, Charles,’ zei ze. Hij knikte.
Ze bleef nog even op de drempel staan.
‘Ik heb dat kostuum aan de stomerij meegegeven.’
‘Welk kostuum?’
‘Die roodbruine tweed.’
Ik beluisterde aandachtig de conversatie.
‘Waarom?’
Verbazing.
‘Je hebt toch zelf opdracht gegeven aan de stomerij?’ Opnieuw verbazing.
‘Ik?’
Nog een poosje gingen vraag en antwoord over en weer. Ik wachtte op het moment dat Van Duuren het zou begrijpen, maar dat moment kwam niet. Daarom zei ik ten slotte:
‘Tobt u maar niet verder. Dat kostuum heb ik.’
Ze staarden mij beiden aan.
Ik pakte mijn glas, liet de cognac tegen de wanden schommelen, snoof de prikkelende geur en nam bedachtzaam een slokje. Van Duuren zuchtte en wuifde de huishoudster weg.
‘Waarom?’ zei hij niet-begrijpend.
Ik glimlachte.
‘Ik had u twee moorden toegedacht,’ zei ik en haalde wat nonchalant mijn schouders op, ‘maar het was er maar één.’ Ik sprak op de verontschuldigende toon van een kelner die een verkeerde bestelling heeft gebracht. ‘U droeg dat kostuum op de avond van de moord op Anna Bentveld. Herinnert u zich nog?’ Hij knikte met een nors gezicht.
‘Ik heb die avond,’ zo ging ik verder, ‘wel op uw kleding gelet, uiteraard, maar ik kon toen niets onregelmatigs ontdekken. Ik leefde toen ook nog in een verkeerde veronderstelling. Ik ging er vanuit, dat er een direct verband bestond tussen de inbraak en de moord. Ik zag de inbreker als dader. Het lag ook het meest voor de hand. Toen ik na de arrestatie van Pepi Meijer…’ ik gebaarde, ‘u zult over hem in de kranten hebben gelezen… tot een andere conclusie kwam, dacht ik aan u en aan het kostuum dat u die avond droeg. Ik bedacht, dat op roodbruine tweed kleine bloedspatjes met het blote oog nauwelijks zichtbaar waren. U kon de dader zijn geweest. U kon het door Pepi Meijer achtergelaten breekijzer hebben opgenomen. U kon Anna Bentveld hebben vermoord. Er was ook een redelijk motief denkbaar… chantage.’
‘Ik heb Anna niet vermoord,’ onderbrak hij.
Ik keek hem aan.
‘Nee, u hebt Anna niet vermoord. Dat weet ik… sinds vanmiddag. Ik moest daarvoor eerst dat kostuum in handen hebben. Om dit te bereiken, uiteraard zonder uw argwaan op te wekken, heb ik vanmorgen een collega een kleine maskerade laten opvoeren. Het was heel begrijpelijk dat uw huishoudster dat niet doorzag. Eerst door dat kostuum kreeg ik zekerheid. Laboratoriumproeven toonden aan dat er geen bloed op zat. En dat moest, wilde u de dader zijn.’
‘Ik had het kostuum toch kunnen laten reinigen.’
Ik glimlachte.
‘Inderdaad, die mogelijkheid bestond. Maar u hebt dat niet gedaan. Ik heb dat onderzocht. Wanneer u het kostuum wel had laten reinigen, dan had uw huishoudster bovendien vanmorgen anders gereageerd. Ze had een kostuum dat kort tevoren was schoongemaakt, niet opnieuw aan een stomerij meegegeven.’ Ik grijnsde hem vriendelijk toe. ‘Verder heb ik eenvoudig op uw domheid geparasiteerd. Ik bedoel, u bent niet handig… in de misdaad.’
Ik zag een trieste glimlach.
‘Het was uw onhandigheid… of laat ik zeggen… uw onbedrevenheid, die mij onmiddellijk deed inzien, dat Bertus geen zelfmoord had gepleegd.
Toen… toen Bertus… dood uit uw handen… uw sterke handen zakte… had u hem rustig op zijn rug moeten laten liggen. Dan… dan had ik hoogstens kunnen vermoeden dat u hem had gewurgd, maar ik had daarvoor niet zo gemakkelijk bewijzen kunnen aanvoeren. Nu… nu ging u terug… na een dag… en probeerde mij te misleiden door het lichaam op te hangen…’ Ik wachtte even voor ik verderging. ‘Het moet een heel karwei zijn geweest. Het valt niet mee om een lijk te hanteren.’ Ik grinnikte spottend. ‘Men kan op geen enkele medewerking rekenen.’ Ik nam nog een slok van mijn cognac. Onderwijl peilde ik scherp de weerstand van Van Duuren. Ik moest verder gaan, snel, tot een volledige afbraak.
‘En dan die dilettantistische afscheidsbrief… oh, het was heel dramatisch… een Amerikaanse pocket met een titel die onmiddellijk de zelfmoord in verband moest brengen met de dood van Anna… maar zo doorzichtig. U wilde mij doen geloven dat Mooie Bertus uit wroeging zelfmoord had gepleegd.’ Ik schudde meewarig het hoofd. ‘Bertus en wroeging… u had geen slechter motief voor zijn zelfmoord kunnen bedenken. Wroeging is een zaak van het geweten… en Bertus wist u… Bertus had geen geweten. Misschien kende hij het woord net zoals sommige mensen het woord “liefde” kennen… hij had er wel eens iets van gelezen…’ ik gebaarde wat droevig, ‘maar… eh, maar dan niet in de Engelse taal, Van Duuren, want die was Bertus niet machtig.’ Hij liet zijn hoofd zakken en kreunde. Ik zuchtte.
‘Het was een typische fout voor een Hollandse zakenman, die niet doordacht, maar er eenvoudig van uitging dat iedere Nederlander Engels spreekt.’
Ik legde mijn notitieboekje op tafel en schoof het hem achteloos toe.
‘Ik had uw handschrift vanmorgen in feite niet nodig. Het was niet meer dan een psychologische stunt. Een enkele blik op uw bureau had mij er al van overtuigd, dat u een voorliefde hebt voor groene inkt. En Van Duuren, de woorden in de pocket… de Engelse woorden, die tezamen een afscheidsbrief moesten vormen… waren met groene inkt onderstreept.’