‘Hebt u er spijt van?’
Hij glimlachte zwakjes.
‘Nee, ik heb er geen spijt van. U had mij waarschijnlijk toch wel gevonden.’
‘Wat hebt u gedaan? Ik bedoel, toen u juffrouw Bentveld vond, hebt u toen nog iets aangeraakt, iets gedaan? Bijvoorbeeld haar pols gevoeld?’
‘Ik heb niets gedaan. Ik zag onmiddellijk dat ze dood was. De schedel was ingeslagen. Ik begreep dat ik nergens aan moest komen.’
‘Wat waren uw eerste gedachten?’
Hij staarde peinzend voor zich uit.
‘Ik geloof niet dat ik heb gedacht, aanvankelijk niet. Later begreep ik dat het een inbreker moest zijn geweest.’
‘Een inbreker?’
‘Ja, dat lag volgens mij het meest voor de hand.’
Ik haalde mijn schouders op.
‘Ik vraag mij dan af wat een inbreker in het huis van Anna Bentveld dacht te vinden.’
‘Geld.’
Hij sprak het woord achteloos uit, alsof hij het niet van belang achtte.
‘Geld?’
Hij knikte.
‘Mijn tas is verdwenen. Toen u net weg was, heb ik erover nagedacht. Mijn tas is weg. Het was een zwartleren tas met een beugel en een slot.’
‘En zat daar geld in?’
‘Ja.’
‘Hoeveel?’
‘Vijfentwintigduizend gulden.’
Ik plooide mijn gezicht in een uitdrukking van verbazing.
‘Dat is veel geld.’
Hij grijnsde wat droevig.
‘Je kunt er geen nieuw leven mee kopen.’
Ik nam nog een slok van mijn koffie en keek hem aan.
‘Nee,’ antwoordde ik gelaten, ‘je kunt er geen nieuw leven mee kopen. Maar het lijkt mij wel genoeg voor een moord. Geloof me gerust, ik ben wel eens lagere prijzen tegengekomen.’
Om zijn mond gleed een matte glimlach.
‘Wat is de prijs van een moord.’ zei hij.
Ik zweeg een poosje en liet hem dwalen in de kringloop van zijn gedachten. Toen vroeg ik:
‘Waar stond die tas met geld?’ Hij keek wat verwilderd op. Het scheen dat de vraag niet tot hem doordrong.
‘Waar…’ herhaalde ik iets luider, ‘waar stond die tas met geld?’ Hij kneep zijn ogen stijf dicht, schudde zijn hoofd en streek met zijn hand over zijn gezicht.
‘Sorry,’ mompelde hij, ‘ik was er even niet bij.’ Hij zuchtte diep. ‘Die tas? Ja, die tas, die stond in dezelfde kamer waar… waar wij haar hebben gevonden. Ik had het geld die middag pas ontvangen. Ik had nog geen tijd gehad om het naar de bank te brengen.’ Het was een antwoord dat mij niet bevredigde. Het leek mij onlogisch. De meeste banken hadden nachtsafes.
‘U liet het geld dus bij haar achter?’
Hij knikte.
‘Inderdaad. Ik had die avond een afspraak met een paar vrienden; een zakelijke bijeenkomst met een dineetje en zo. Het was onzinnig om die tas de hele avond met mij mee te slepen. Ik liet hem bij haar achter. Ik had met haar afgesproken dat ik na het einde van die bijeenkomst bij haar zou terugkomen. Dat was zo gebruikelijk. Als ik hier in de stad was, gebeurde het wel meer dat ik tijdelijk geld bij haar achterliet.’
‘U vertrouwde haar?’
‘Volkomen.’
‘Geen enkele reden om haar te wantrouwen?’
‘Nee, geen enkele.’
Het klonk zo spontaan, dat het mij verbijsterde.
‘Wat wist u van haar achtergronden? Ik bedoel, kende u haar verleden?’
Hij antwoordde niet direct. Hij aarzelde. Zijn hand gleed in een zijzak van zijn colbertje en diepte daaruit een gouden sigarettenkoker met daarop het embleem van een grote, alom bekende, onderneming. Hij knipte de koker langzaam open en hield hem mij voor. Het ging traag, zodat ik de inscriptie Van een dankbaar personeel duidelijk kon lezen. Ik nam een sigaret en vroeg mij af of hij met opzet treuzelde, of hij per se wilde dat ik de inscriptie las. Terwijl ik hem een vuurtje gaf, dacht ik erover na. Ik was niet geïmponeerd.
Hij inhaleerde diep.
‘Ik heb haar leren kennen,’ zei hij door een wolk van rook, ‘bij kennissen. Het is een huis waar meer zakenlieden komen en waar wij zo nu en dan een gokje wagen.’ Hij glimlachte verontschuldigend. ‘Een klein gokje, eigenlijk meer een spelletje.’
‘Een spelletje.’ In mijn stem trilde een licht sarcasme. ‘Ja, ja,’ zei hij weifelend, ‘een spelletje, zo zou ik het willen noemen.’ Hij keek mij onderzoekend aan. ‘Tenzij… eh, tenzij u er per se op staat… anders zou ik de naam van die kennissen niet graag noemen. Ik wil ze niet in moeilijkheden brengen. Begrijpt u, het zijn besloten bijeenkomsten en er bestaat zoiets als geheimhouding.’
‘Ik begrijp het.’
Hij trok wat nerveus aan zijn sigaret.
‘Ik ontmoette haar dus in dat huis. Ze was een nogal opvallende schoonheid en ik voelde mij wel gevleid door de interesse die ze in mij toonde.’ Over zijn gezicht gleed een matte glimlach. ‘Noem het ijdelheid. Mannen op mijn leeftijd hebben dat nog.’ Hij gebaarde wat droevig voor zich uit. ‘Misschien een laatste strohalm.’
Het klonk als een zelfbeklag en dat irriteerde mij. Het kriebelde van binnen. Deze man… deze schatrijke man, had zich niet te beklagen.
‘Gaat u verder,’ zei ik kribbig..
‘Enfin, ze vertelde me, dat ze vaak als zangeresje was opgetreden, maar dat ze de laatste tijd bijna geen engagementen meer kon krijgen.’
‘En toen heeft u haar een engagement aangeboden.’ Hij keek mij strak aan. Het was een harde blik. In zijn ogen ontdekte ik weer dat staalachtig grijs.
‘U hebt de neiging,’ zei hij scherp, ‘om mijn woorden op een onplezierige manier aan te vullen. Het is mij al meer opgevallen.’ Ik negeerde zijn opmerking en glimlachte fijntjes.
‘Engageerde u haar?’ vroeg ik onverstoorbaar.
Om zijn mond verscheen een bittere trek. Zijn mondhoeken trilden.
‘Als u het zo noemen wilt,’ zei hij fel, ‘ja, ik engageerde haar.’ Ik trok een grimas.
‘Niet om te zingen.’
Hij stond geëmotioneerd op. Zijn ogen flikkerden. Mijn opmerking had hem zichtbaar gekwetst.
‘Nee,’ schreeuwde hij uit, ‘niet om te zingen. Niet-om-te-zingen. Verdomme nog aan toe, ik behoef u toch zeker geen uiteenzetting te geven van mijn zedelijk gedrag, is het wel? Wat heeft u daarmee te maken? Niets, niets. Het gaat u geen bliksem aan.’ Ik keek langzaam omhoog.
‘Gaat u zitten,’ zei ik kalm. ‘U hoeft zich niet op te winden. Het heeft geen enkele zin. Ik raak er niet van onder de indruk… ik niet.’
Hij zuchtte diep, sloot even de ogen en liet zich daarna vermoeid op zijn stoel terugvallen.
‘Het spijt me,’ mompelde hij nauwelijks hoorbaar, ‘echt, het spijt me. Ik was… eh, u…’
Ik keek hem eens aan. Het korte verhoor had hem ontluisterd. Ik had zijn zelfbeheersing aangetast. Het had wel even geduurd, maar het was mij uiteindelijk toch gelukt. Van binnen gloeide iets van triomf. Soms haatte ik mijzelf om het behagen, dat ik erin schepte.
‘We zullen het voorlopig hierbij laten,’ zei ik zo vriendelijk mogelijk. ‘Als ik wat onaardig ben geweest, dan moet u daaruit geen verkeerde conclusies trekken. Ik wilde alleen uw reactie peilen.’ Zijn gezicht kreeg een peinzende uitdrukking.
‘Mijn reactie?’
Ik knikte.
‘Dat was alles… voorlopig. Voor het geval ik u nog nodig mocht hebben… u blijft toch bereikbaar?’
Hij keek mij wat dof aan.
‘Betekent dit dat ik onder verdenking sta?’
Ik schudde langzaam mijn hoofd.
‘Niet meer dan wie ook.’ Hij zuchtte.
‘Ik logeer in Victoria.’
Langzaam stond hij op en verliet het verhoorkamertje. Ik liep met hem mee tot aan de deur van de recherchekamer. Daar drukte hij mij zwijgend de hand. Ik liet hem eerst een eindje de gang in lopen, toen riep ik hem terug.
‘Meneer Van Duuren, nog één vraag.’
‘Ja?’
‘Wie wist er dat u die tas met dat vele geld bij Anna had achtergelaten?’