Op mijn bureau vond ik een briefje van De Wilde. Het was een summier verslagje van de sectie, geschreven in zijn typisch hoekig handschrift.
De schedelbreuken — zo stond er — waren plaatselijk en wel rechts aan de voorzijde van het hoofd. De druk had een oppervlakte van minder dan zestien vierkante centimeter. Was de drukoppervlakte groter geweest dan bijvoorbeeld vier bij vier centimeter, dan zou de schedel meer verspreide breuken hebben vertoond. Je kunt de menselijke schedel vergelijken met een kokosnoot — aldus dr. Rusteloos — die verder concludeerde, dat meerdere slagen in dezelfde wond werden toegebracht, doch dat de eerste slag reeds dodelijk was ten gevolge van het ontstane hersenletsel. Verder zijn er geen verwondingen en/of ziekelijke afwijkingen geconstateerd. Een toxicologisch onderzoek moet nog plaatsvinden.
PS Wist je dat Anna Bentveld een hoertje was?
Ik grijnsde om het PS en wierp het briefje in een lade van mijn bureau.
De Ouwe had alle kranten voor mij laten aanrukken. Een paar dagbladen publiceerden een foto van het slachtoffer. Het was een plaat van een paar jaar geleden. Anna Bentveld in een laag uitgesneden japon, zingend voor een microfoon.
Haar carrière als zangeres had niet lang geduurd. Men kon eigenlijk nauwelijks van een carrière spreken. Haar aanvankelijk succes berustte meer op haar exalterende schoonheid dan op haar stem, waarin een plat streekaccentje meedogenloos bleef meetrillen. Ze was dan ook nooit verder gekomen dan een paar rokerige café’s met muziekvergunning, waar benevelde lieden met zweterige handen aan haar schoonheid plukten. Dan waren er nog wat vage beloften van een talentscout, een wat rijpere heer, met meer visuele dan auditieve belangstelling. Hij zou veel voor haar kunnen doen. Het werd niets. Na enige tijd bood hij haar een exclusief stripteasecontract. Anna weigerde. Toen nog wel. Ze had Mooie Bertus nog niet ontmoet. Ik grijnsde wat stil voor mij uit. Nee, bepaald groots was haar carrière nooit geweest.
Het rinkelen van de telefoon verbrak mijn overpeinzingen. Ik greep de hoorn van het toestel en luisterde. Het was de wachtcommandant. Op de achtergrond hoorde ik verwarde stemmen.
‘Er is hier iemand komen binnenlopen, die zegt dat hij Anna Bentveld heeft vermoord.’
‘Wat?’
‘Ja echt, ik heb hem hier beneden.’
‘Mooi, laat hem maar naar boven brengen.’
‘Goed, Peet.’
Ik borg de stapel kranten weg en wachtte gelaten af. Het was, zo bedacht ik, eigenlijk te mooi om waar te zijn. Het gebeurde niet zo vaak dat men een dader op een presenteerblaadje kreeg voorgeschoteld.
De deur ging open en een grote geüniformeerde agent stapte de recherchekamer binnen. Aan zijn machtige arm had hij een jongeman. Ik liet mijn blikken op hem rusten. Ik zag een slome, enigszins uit zijn krachten gegroeide jongen, die met een paar grote ogen wat angstig naar mij keek. Zijn voeten staken in grove werkmanschoenen en uit de mouwen van zijn colbertje bungelden een paar grote handen.
‘Hier is ie, Peet.’
De agent hield hem nog steeds vast. Ik knikte.
‘Laat hem maar los.’
Hij stond daar wat verlegen midden in de kamer en wreef aan zijn arm.
‘Ga maar zitten.’
Hij slofte op zijn te grote schoenen aarzelend dichterbij en nam wat schuchter plaats.
Ik keek hem aan. Hij had vlassig blond haar, dikke lippen en een gezicht vol puistjes. Wat mij direct trof was de wazige, wat omfloerste blik.
‘Hoe heet je?’
‘Hendrikus Cornelis Schoutens.’
‘Hoe word je genoemd?’
‘Henk.’
Ik glimlachte.
‘Mooi… Henk… en hoe oud ben je?’
‘Vijfentwintig.’
Ik wreef met mijn hand langs mijn kin.
‘Zo, en jij hebt Anna Bentveld vermoord?’
Hij knikte nadrukkelijk.
‘Dat is dan niet zo mooi.’
Rond zijn weke mond trilde een zenuwtrek.
‘Maar het was haar eigen schuld hoor,’ zei hij plotseling heftig. ‘Het was haar eigen schuld. Echt meneer, ik kon er niets aan doen. Ik kon niet anders. Het was haar eigen schuld.’ Ik trok mijn wenkbrauwen op.
‘Hoezo m’n jong, had ze je iets misdaan?’
Er kwam iets van schittering in zijn ogen.
‘Ja meneer,’ zijn stem trilde een beetje, ‘ze had mij iets misdaan.’ Hij zuchtte. ‘Ja, zo zou je het kunnen noemen: misdaan.’ Hij proefde het woord op zijn tong. ‘Mis-daan.’
‘Wat?’
Hij sperde zijn ogen wijdopen.
‘Telkens wanneer ik aan haar huis voorbijkwam, dan stond ze voor haar raam en lachte tegen me.’
Ik haalde nonchalant mijn schouders op.
‘Dat is toch niet zo erg?’ Hij schoof nerveus op zijn stoel heen en weer.
‘Nee, maar… dat eh, dat is ook niet alles.’ Hij sprak gejaagd, stotterend.
‘Niet alles?’
‘Nee, niet alles.’
Hij trok zijn stoel wat dichterbij en boog zich naar mij toe. Op zijn bleke wangen lag een hoogrode blos.
‘Ik werk bij een wasserij, moet u weten. Ik moest altijd wasgoed bij haar brengen. U weet weclass="underline" lakens, slopen, hemdjes en van die kleine broekjes met kant.’ Hij friemelde nerveus met zijn vingers. ‘Kleine broekjes met kant… ze zijn zo klein, zo dun en zo doorzichtig…’ Hij grinnikte schaapachtig. ‘En wanneer ik de schone was bracht en de vuile ophaalde, dan hielp ze mij bij het uitzoeken.’ Hij keek mij schichtig aan en hijgde. ‘Begrijpt u, ze hielp mij bij het uitzoeken van de was enne… en was lief. Begrijpt u, erg lief.’
‘En vond je dat niet prettig?’
Hij schudde heftig zijn hoofd.
‘Nee, wat dacht u wel!’ Er klonk pure verontwaardiging in zijn stem. ‘Ik vond dat helemaal niet prettig, nee hoor. Ik begreep best waar ze op uit was.’ Hij knikte met samengeknepen lippen. ‘Ik begreep best waar ze op uit was. Ze wilde… ze wilde, dat ik zondige gedachten had. Ja, dat wilde ze.’ Hij zweeg even en dacht na. ‘Ik had ze… zondige gedachten. Heel vaak kon ik ’s nachts niet slapen. Dan zag ik haar steeds voor me… zij met haar wasgoed… de broekjes, de kleine broekjes met kant. Vooral wanneer ik die dag wasgoed bij haar had gebracht, ziet u, dan… eh, dan… maar ik kon er echt niets aan doen, meneer. Het was haar schuld.’
Ik streek met mijn hand langs mijn ogen.
‘Ze bracht je dus op zondige gedachten?’ Zijn grote vochtige ogen staarden mij aan. ‘Ja meneer,’ zei hij overtuigend, ‘zij deed het.’
‘Maar iemand doden is toch ook een zonde?’