'Fouten?'
De Cock knikte.
'Wat heeft het verhoor jou opgeleverd? Het enige dat je concreet hebt bereikt, is, dat je nu weet dat Ramón Baveling op de avond van de beide moorden muziekles had. Meer niet. Bij dat punt had je ook moeten stoppen. Al de suggesties die je Kiliaan daarna nog opdrong, zijn voor ons onderzoek nadelig.'
Vledder lachte schamper.
'Ik heb hem niets opgedrongen. Ik schetste hem alleen maar hoe het was gebeurd.'
De Cock zwaaide afwerend.
'Hoe jij denkt,' verbeterde hij, 'dat het is gebeurd. Voorlopig heb je nog geen enkel bewijs dat het in overeenstemming is met de werkelijkheid.' Hij zweeg even. 'Ik hoop dat Alex Waardenburg zijn mond houdt.'
Vledder keek hem onderzoekend aan.
'Hoe bedoel je?'
De Cock streek met zijn hand over zijn stugge grijze haren.
'Als Kiliaan Waardenburg met zijn vader spreekt over zijn onderhoud met ons… en misschien heeft die vreemde gedachtenlezende oude heer dat niet eens nodig… en Alex Waardenburg vertelt aan vader Baveling… of wat nog erger is… aan de pers, dat de recherche van het politiebureau aan de Warmoesstraat de overtuiging heeft dat Ramón de dader is… dan heb je over een uur beslist de poppen aan het dansen. Je krijgt dan alles en iedereen op je nek… Mr. Schaaps, onze zo schrandere Officier van Justitie incluis… En je kunt de eerste tijd elke actie tegen de jonge Baveling gewoon vergeten.'
Vledder kauwde nadenkend op zijn onderlip. De uitdrukking op zijn gezicht versomberde.
'Je hebt gelijk,' sprak hij verslagen. 'Dat zit erin. Aan die mogelijkheid heb ik totaal niet gedacht.'
De Cock legde vertrouwelijk zijn hand op de schouder van de jonge rechercheur. Hij begreep hoe Vledder zich voelde. In zijneigen Sturm und Drang-periode was hij ook vaak te enthousiast geweest, te onbesuisd. Hij had er heel wat deuken in zijn ziel aan overgehouden.
'Trek het je niet aan,' sprak hij vaderlijk. 'Ik heb in die dingen nu eenmaal meer ervaring dan jij.' Toen grinnikte hij vrolijk. 'En weet je wat ervaring is… eenvoudig de naam die wij aan de som van onze fouten geven.' Zijn gegrinnik ging over in een gulle lach.
'Kom, we gaan naar Utrecht.' Hij draaide zich abrupt om en slenterde naar de kapstok.
Vledder beende hem na.
'Utrecht?' vroeg hij in opperste verbazing.
De Cock knikte.
'Daar woont ene Lange Jack, alias Magere Jack, alias Haagse Jack… of gewoon Jaap van Santen.'
De beide rechercheurs reden met hun oude Volkswagen van he Damrak, achter het Koninklijk Paleis om naar de Raadhuisstraat.
Donkere, dreigende wolken schoven laag over de toren van de Westerkerk. Het leek ineens nacht. Zware regendruppels plensden op de voorruit, roffelden op het kofferdeksel.
Vledder deed het grote licht van de wagen aan en schakelde de ruitewisser in.
'Wat moet je van die Jaap van Santen… Haagse Jack… of hoe die vent ook heten mag?'
De Cock glimlachte.
'Ik wil eens met hem praten.'
'Waarover?'
'Vernieling.'
Vledder blikte verrast opzij.
'Vernieling?' herhaalde hij verbaasd.
De Cock knikte nadrukkelijk.
'Artikel driehonderdvijftig van het Wetboek van Strafrecht,' sprak hij spottend. 'Het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van bedden en kussens.'
Vledder botste bijna tegen een auto, die op de Rozengracht voor het rode licht stopte.
'Heeft die Jaap van Santen dat gedaan?'
'Ja, met zijn maatje Jan Rouweier. Maar van hem hebben we geen vast adres. Meest verblijft hij bij zijn oude moeder in de Sint Jozeflaan of hij hangt wat rond in het winkelcentrum Hoog Catharijne. Jaap van Santen woont in de Jan Overdijkstraat, nummer driehonderdnegenenzeventig, op de eerste etage. Hij is die lange magere man met het Haagse accent, van wie de pensionhoudster zei, dat ze hem zeker zou herkennen.'
Vledder reageerde nog steeds verbaasd.
'Hoe ben je daar achter gekomen?'
De Cock antwoordde niet direct. Hij zakte wat onderuit. De heen en weer zwiepende ruitewissers maakten hem altijd wat slaperig.
Hij geeuwde en schoof zijn hoedje tot op zijn wenkbrauwen.
'Dat heb ik je vergeten te vertellen. Op de morgen na de moord op Erik Baveling belde Frans Kreuger mij thuis op en zei, dat hij in de pensionkamer geen enkele… maar dan ook geen enkele vingerafdruk had kunnen vinden. Zelfs geen vingerafdrukken van Erik Baveling of Jean-Paul Stappert.'
'Dat moet toch?'
De Cock grijnsde.
'Tenzij iemand alles zorgvuldig heeft schoongeveegd.'
'Om sporen uit te wissen.'
'Precies.'
'De moordenaar?'
De Cock maakte een vaag gebaartje.
'Dat kan… maar hoeft natuurlijk niet. Het kan ook zijn gebeurd door iemand die na hem kwam.'
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
'Wat kan die er voor belang bij hebben?'
De Cock plooide zijn lippen in een tuitje.
'Misschien vond hij of zij het idee niet prettig, dat wij van de recherche de vingerafdrukken van de moordenaar zouden vinden.'
Vledder verzonk in gepeins. De opmerking van De Cock intrigeerde hem. Hoewel hij al jaren met de oude rechercheur optrok, kon hij zijn orakelspreuken vaak niet vatten.
Een tijdlang reden ze zwijgend voort. Eerst nadat ze op weg naar Utrecht de fraaie boogbrug over de Amstel waren gepasseerd, keek de jonge rechercheur opzij. De peinzende uitdrukking op zijn gezicht was nog niet verdwenen.
'Nu weet ik nog niet,' riep hij geërgerd, 'hoe je aan die Jaap van Santen komt!'
De Cock schoof zijn hoedje weer naar achteren en keek naar hem op.
'Nadat die twee mannen het pension aan de Prins Hendrikkade hadden bezocht, heb ik aan Frans Kreuger gevraagd of hij in de kamer van Erik Baveling nog eens met de kwast wilde rondgaan.'
De blik van Vledder verhelderde.
'En toen vond hij de vingertjes van Jaap van Santen en zijn maat.'
De Cock knikte met een glimlach.
'Zo simpel is dat.'
De Jan Overdijkstraat in Utrecht bleek een straat aan een spoordijk.
Zo nu en dan denderde er een trein langs.
Een paar huizen voorbij nummer 379 parkeerde Vledder de Volkswagen aan de trottoirrand en stapte uit. De Cock kroop moeizaam van zijn zitting omhoog. Hij hield niet van auto's en autorijden.
Volgens hem was de trekschuit een ideaal vervoermiddel, dat om onverklaarbare reden in onbruik was geraakt. Toen hij eindelijk naast de wagen stond, sloot Vledder de portieren af.
Het weer was opgeklaard. Het regende niet meer. Af en toe prikte de zon door een dichte haag van statige cumuluswolken. Het gaf aan de sombere huizen in de straat wat kleur.
De buitendeur van 379 stond op een kier. De Cock duwde hem verder open en besteeg de houten trap. De leuningen waren vettig en de uitgesleten treden kraakten onder zijn gewicht.
Vledder volgde.
Op het portaal van de eerste etage leek het aardedonker. Alleen van onder de woningdeur viel een smalle lichtstreep. De Cock bleef even staan om zijn oude ogen te laten wennen. Langzaam kreeg het portaal meer contouren.
Zowel het onder als het bovenpaneel van de woningdeur vertoonde verse breuken en scheuren. Blijkbaar had iemand nog niet zo lang geleden geprobeerd om met geweld binnen te komen.
De Cock grijnsde. Hij vond niet dat de woning van Jaap van Santen een riante entree had. Voorzichtig pakte hij de kruk en duwde die langzaam naar beneden. Daarna probeerde hij de deur te openen.
Het lukte niet.
De Cock schoof een slip van zijn regenjas opzij en diepte een apparaatje uit zijn broekzak op… een koperen houder met uitschuifbaar een weelde aan stalen sleutelbaarden… eens een geschenk van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie.
Vledder bracht demonstratief zijn rechterhand voor zijn ogen. De Cock keek hem verrast aan.
'Wat is er?' fluisterde hij.
De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.
'Ik wil het niet meer zien.'
'Wat?'
'Dat je inbreekt.'
De Cock liet zijn mondhoeken krullen. Hij begreep dat zijn jonge collega er ambtelijk moeite mee had. Zelf voelde hij zich in geen enkel opzicht bezwaard. Zolang zijn geweten geen waarschuwende geluiden liet horen, bleef hij het apparaatje gepast gebruiken.
Hij boog zich wat naar Vledder toe.
'Met de wet in de hand,' sprak hij zachtjes, 'kun je als rechercheur maar weinig doen.' Hij hield het koperen houdertje grijnzend omhoog. 'En met dit gaan de deuren voor mij open.'
Verrassend kwiek zakte hij door zijn knieën. Bij het licht van onder de deurkier koos hij met kennersblik de juiste sleutelbaard uit het houdertje. Daarna kwam hij vlot omhoog en in luttele seconden had hij de deur van het slot. De Cock borg het houdertje op. Hij duwde de deur iets open en deed een stap terug. Met een lichte buiging gebaarde hij uitnodigend in de richting van Vledder.
'Na u.' Het had een milde spot.
De woningdeur bleek toegang te geven tot de keuken. Vandaar bereikten ze de schaars gemeubileerde woonkamer. Om een ronde tafel met een glazen blad, stond een oud bankstel, waarvan de pluche bekleding bijna geheel was versleten. In de asbak op tafel lagen peuken. Sommige met een bruin mondstuk, waaraan het rood van lipstick.
Op een dressoirtje met een scheefgezakte deur stond een groot kleurentelevisietoestel. Daarnaast, aan de wand, hing een telefoon met een klapper.
De slaapkamer was een chaos. Uit een tweepersoons matras, los op de vloer, puilden plukken kapok. Er waren geen lakens, geen slopen, alleen een paar stinkende, sterk vervuilde dekens. Overal verspreid lagen kledingstukken.
Vledder zuchtte.
'Er is niemand,' sprak hij triest. Achter De Cock aan liep hij terug naar de woonkamer. 'Zullen we hier op die Jaap van Santen blijven wachten?' De Cock schudde zijn hoofd.
'Dat lijkt mij niet verstandig. We kunnen beter de woning weer op slot doen en buiten in de wagen op hem wachten. Van Santen is opvallend lang en mager. Het moet niet moeilijk zijn hem te herkennen.'
'Heb je geen foto?'
'Nee, die hadden ze niet bij ons. Wel bij de politie in Utrecht, maar ik heb geen zin om mij daar te melden en uitleg te geven van hetgeen ik hier kom doen..'
'Heb je een signalement van Jan Rouweler?'
De Cock knikte.
'Een blond ventje met een nietszeggend gezicht. Om daaraan toch enige expressie te geven, heeft hij wat haar op zijn bovenlip laten groeien.'
Vledder lachte.
'Hij heeft dus een snor.'
'Precies.'
'Zullen we eerst op Hoog Catharijne gaan kijken? Misschien pikken we hem daar op. Lukt dat niet, dan komen we hier weer terug.'
De Cock antwoordde niet direct. Hij plukte peinzend aan zijn onderlip. Hij had gehoopt Jaap van Santen in zijn woning te verrassen. Een speurtocht door het grote winkelcentrum lokte hem niet.
Plotseling beende hij door de kamer naar de telefoon en griste de klapper van de wand. Het was een ingeving. Hij liet zijn wijsvinger langs het alfabet glijden en deed de klapper open bij de 'H'. Een zoete glimlach zweefde om zijn lippen. Onderaan, het laatst bijgeschreven, stond de naam die hij zocht.
Hij liep met de klapper naar Vledder en liet het hem zien.
De jonge rechercheur keek verbaasd op.
'Haareveld,' hijgde hij. 'Willy Haareveld.'