De jonge rechercheur slikte. Zijn blauwe ogen werden groot. ‘Je bedoelt, de gescheiden mannen verschuiven steeds de moord en doden een vrouw, ten aanzien van wie zij geen enkele relatie hebben.’ Hij aarzelde even. ‘En geen enkel motief.’
De Cock boog zich iets naar hem toe en bracht zijn wijsvinger gebarend voor zijn neus. ‘Inderdaad, en de gescheiden man die ten aanzien van het slachtoffer wel een relatie heeft, compleet met een duidelijk motief, zorgt ten tijde van de moord voor een perfect alibi.’ Vledder hijgde. Hij keek zijn oude leermeester bewonderend aan. ‘Dat is het,’ riep hij enthousiast. ‘Dat moet het zijn. Fantastisch… gewoon fantastisch. Nu begrijp ik ook waarom de moordbrigade nooit een stap verder is gekomen. Er is op die manier geen verband tussen slachtoffer en moordenaar te vinden.’
De Cock liet zich weer tegen de brugleuning zakken. Zijn breed gezicht versomberde. Het idee had te veel facetten, vond hij, te veel complicaties. ‘Het vergt een monsterachtig verbond,’ sprak hij hardop, ‘met bindende afspraken en…’
Hij maakte zijn zin niet af; staarde omhoog, ver weg, naar de koepels van de Sint Nicolaaskerk in het hemelsblauw.
‘En wat?’ vroeg Vledder ongeduldig.
De grijze speurder zuchtte diep.
‘… shuto gammen-uschi.’
9
Rechercheur Vledder manoeuvreerde de politie-Volkswagen langs een stroom van auto’s achter het Koninklijk Paleis om naar de Raadhuisstraat, glipte tot ongenoegen van De Cock bij de Westermarkt door het oranje verkeerslicht en reed de Rozengracht op.
De grijze speurder zat wat lui onderuit gezakt naast hem. De Cock hield niet van auto’s en verkeer. Hij was eenvoudig een eeuw te laat geboren. Zijn ziel lag verankerd in de tijd van de diligence en de trekschuit; in zijn ogen het meest ideale vervoermiddel dat de mensheid ooit had voortgebracht.
Aan het einde van de Rozengracht stuurde Vledder de Volkswagen de Marnixstraat in en stopte voor het gebouw van de gemeentelijke dienst voor sociale zaken.
De Cock keek naar zijn jonge collega op. ‘Weet je zeker, dat ze er is?’ Vledder knikte. Hij keek op zijn horloge. ‘We zijn mooi op tijd. Ik had met haar een afspraak om tien uur.’
Ze stapten uit en gingen het oude sombere gebouw binnen. Tegen de muren leunden mensen met verveelde gezichten. Er hing een haast beklemmende sfeer, alsof er elk moment iets kon losbarsten. In de gang liep een vrouw met kordate stappen op hen toe. De Cock schatte haar op begin in de dertig. Ze droeg een paar stoere wandelschoenen, een te lange rok en een slobberige trui met een col. Met een brede lach om haar mond stak ze een pezige hand toe. ‘De heren van de recherche.’ Er lag een jubelende klank in haar stem. De grijze speurder glimlachte innemend. ‘Mijn naam is De Cock…’ Met zijn oude hoedje in de hand wees hij opzij. ‘En dat is Vledder, mijn onvolprezen hulp.’
Ze gebaarde naar de jonge rechercheur. ‘Dan heb ik met u al eens gesproken, over de telefoon.’
Vledder knikte wat bedeesd. ‘Inderdaad, als u het schikt, juffrouw Gravensteijn, wilden wij op dat gesprek beiden nog even terugkomen.’
Ze glimlachte ondeugend. ‘Niet zo vormelijk. Zeg gerust Catharina, of Kee. Zo noemt moeder mij ook. Ik vind dat Gra-ven-steijn zo plechtig klinken.’ Ze draaide zich om en ging de rechercheurs voor naar een ruime werkkamer met een groot bureau. Ze wuifde naar een versleten zitje in een hoek bij het raam. ‘Wat kan ik voor u doen?’ De Cock keek om zich heen. De inrichting van de kamer deed hem huiveren. Ze was koel, kil, koud, puur zakelijk, zonder franje. Hij kon nergens een bloem of een plantje ontdekken. Omzichtig nam hij in een gammele fauteuil plaats.
‘U… eh, u hebt alle slachtoffers persoonlijk gekend?’ begon hij aarzelend.
Juffrouw Gravensteijn ging tegenover hem zitten. Paraat. Ze sloeg haar magere benen over elkaar en trok de lange tweed rok kuis naar voren. Ze knikte nadrukkelijk. Het jolige was uit haar gezicht verdwenen. ‘Ik heb ze gekend, ja, beroepshalve dan. Ziet u, in het begin van vrijwel elke scheiding ontstaan er voor de alleen achtergebleven vrouw financiële moeilijkheden. Ze kloppen dan bij ons aan en ik behandel de aanvragen.’
De Cock knikte begrijpend. ‘Dat is dan voordat het bedrag van de alimentatie is vastgesteld.’
‘Inderdaad. De vrouwen komen in de scheidingsperiode vaak in een financieel vacuüm te verkeren. Die tijd moet worden overbrugd.’ De Cock gebaarde. ‘Heeft u, buiten het feit dat de vrouwen gescheiden waren, of op het punt stonden te scheiden, ooit enig verband tussen de slachtoffers ontdekt?’
Juffrouw Gravensteijn reageerde wat verveeld. ‘Dat is mij destijds door de rechercheurs van de moordbrigade ook al gevraagd.’
De Cock glimlachte beminnelijk. ‘Terecht, naar ik meen. Alleen maar het feit dat de vrouwen gescheiden waren, of wensten te scheiden, kan nooit een motief voor moord zijn geweest. Er zijn tienduizenden gescheiden vrouwen in onze samenleving.’
Juffrouw Gravensteijn keek naar hem op. ‘U wilt zeggen, buiten de status van gescheiden vrouw moeten nog andere factoren een rol hebben gespeeld.’
De Cock gebaarde in haar richting. ‘Precies. Tot nu toe werden negen vrouwen vermoord. De vraag is: wat bepaalde de keuze van de moordenaar?’
Juffrouw Gravensteijn trok een pijnlijk gezicht. ‘Ik heb natuurlijk bepaalde beroepsgeheimen, dingen die mij vertrouwelijk zijn meegedeeld. Ik kan u niet alles openbaren. Toch kan ik u wel zeggen, dat de vermoorde vrouwen nu niet direct be-min-ne-lij-ke wezens waren. Ik zou eerder zeggen, integendeel.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Kenaus?’
Juffrouw Gravensteijn schudde traag het hoofd. ‘Ik bedoel niet fysiek, niet lichamelijk. Sommigen waren zelfs zeer bekoorlijk.’
‘Geestelijk wreed?’
Ze weifelde even, beet op haar onderlip. ‘In mijn beroep van sociaal werkster ontmoet ik vaak situaties, waarin ik mij schaam vrouw te zijn.’
De Cock glimlachte. ‘Zo erg?’
Juffrouw Gravensteijn knikte voor zich uit. ‘Vrouwen zijn vaak zo bot, zo onmenselijk en bijna altijd psychopatisch egoïstisch.’
De Cock keek haar aan, beluisterde de wrange toon. ‘U… eh, u hebt een afkeer van vrouwen?’ vroeg hij voorzichtig.
Ze schudde resoluut het hoofd. ‘Dat zou dwaas zijn. Onnatuurlijk. Ik ben zelf een vrouw. Ik heb alleen een afkeer van vrouwen die hun man degraderen tot hun slaaf, hun ondergeschikte, en die hun huwelijk zien als een levensverzekering met hun kinderen als borg.’ Ze sprak fel, bewogen. Blosjes lagen op haar wangen.
De Cock wreef zich achter in de nek. Hij kwam langzaam uit zijn fauteuil overeind. ‘Ik kom een andere keer nog eens met u praten,’ zei hij vriendelijk.
Hij slenterde naar de deur. Vledder liep hem na. In de deuropening draaide de grijze speurder zich om. Hij deed een paar passen terug. Zijn breed gezicht had geen uitdrukking. ‘Juffrouw Gravensteijn, kent u karate?’
10
Vledder liet de motor gieren, schakelde en trok de oude Volkswagen ruw van de trottoirrand weg. Zijn gezicht zag rood en om zijn mond lag een norse trek.
De Cock keek hem van terzijde een tijdje geamuseerd aan. ‘Is er wat?’ vroeg hij overbodig.
De jonge rechercheur nam wat gas terug en draaide zich naar hem toe. ‘Hoe kon je in godsnaam aan dat mens vragen of ze aan karate deed?’ vroeg hij geprikkeld. ‘Ze was duidelijk gepikeerd.’ De Cock trok een onnozel gezicht. ‘Waarom zou juffrouw Gravensteijn niet aan karate doen?’ antwoordde hij met een zweem van verwondering. ‘Ze leek mij het type vrouw dat daar plezier in heeft.’ Vledder kneep zijn lippen samen. ‘Je hebt het gehoord,’ reageerde hij nukkig. ‘Juffrouw Gravensteijn deed niet aan karate. Ze wist niet eens wat het was.’