Met een van pijn vertrokken gezicht tilde De Cock zijn benen omhoog en vlijde ze omzichtig op de rand van zijn bureau. Daarna slaakte hij een diepe zucht.
Vledder schoof een stoel bij. Er gleed een lach over zijn jong gezicht. ‘Wat ging je tekeer tegen die mr. Hazenberg. Ik dacht waarachtig een moment, dat hij al die moorden zou bekennen.’
De grijze speurder schudde het hoofd. ‘Het was niet goed. Ik had zwaar de pest in. De ontdekking van het lijk van Josje van Aerdenhout had mij geprikkeld. Het werd daardoor een soort bot houthakkersverhoor.’
Vledder lachte luid. ‘Zeg dat wel. De spaanders vlogen mr. Hazenberg om de oren. Ik heb nog nooit iemand in een korte tijd zo klein zien worden.’
De Cock grinnikte zachtjes. ‘Toch had ik het bij het juiste einde, mr. Hazenberg heeft met enkele vrouwelijke slachtoffers een verhouding gehad.’
Vledder knikte. ‘Niet met allen. Hij koos zorgvuldig de bekoorlijksten uit.’
De Cock gebaarde. ‘Juist dat maakt hem als verdacht persoon voor ons minder aantrekkelijk.’
Vledder keek naar zijn oudere collega op. ‘Waarom, hij heeft ze allen gekend. Hij was ook de man, die het volle vertrouwen van de slachtoffers genoot, voor wie ze argeloos de deur van hun woning openden.’ De Cock knikte voor zich uit. ‘Dat is juist. Toch past hij mijns inziens niet in het totale beeld van de moorden. En dat moet. Men mag de tien moorden niet opdelen in groepjes, in een vier-vier-twee of een driedrie-vier verdeling. Gezien de modus operandi, de gevolgde werkwijze, zijn ze duidelijk door een en dezelfde persoon gepleegd.
Mr. Hazenberg had met vier van de tien vermoorde vrouwen een kortstondige verhouding. Als uit die verhoudingen mogelijk een motief voortkwam, dan had hij hooguit een reden die bewuste vier vrouwen naar het leven te staan. De overige zes vallen dan buiten het bestek. En dan nog iets, ik heb goed op zijn handen gelet. Mr. Hazenberg heeft nooit karate bedreven.’
De jonge Vledder knikte nadenkend. ‘Misschien heb je wel gelijk en is hij onze man niet. Tenslotte had mr. Hazenberg ook verhoudingen met vrouwen die nu nog keurig in leven zijn.’
De Cock keek verwonderd naar zijn jongere collega op. ‘Hoe weet je dat?’
Vledder glimlachte fijntjes. ‘Ik vond jouw betoog gisteren nog zo gek niet. Na jouw uitbarsting heb ik eens naar die mr. Hazenberg geïnformeerd. Hij staat bekend als een bon-vivant, een pure levensgenieter, die liaisons even gemakkelijk verbreekt als dat hij ze aangaat.’ Hij tikte De Cock op de schouder. ‘Weet je dat hij ook zaken behandelt van Tropic Oil?’
De Cock trok abrupt zijn benen van het bureau. ‘Tropic Oil,’ herhaalde hij verrast.
Vledder knikte. ‘Hij is bevriend met Van Gellecom. En als ik mij nu achteraf goed herinner, was hij ook op de begrafenis van Van Dinterloo.’
De Cock ploegde diepe denkrimpels in zijn voorhoofd. ‘De naakte juffer,’ mompelde hij toonloos. Even nog bleef hij in gedachten verzonken zitten, toen stond hij op en tippelde opmerkelijk fit naar de kapstok. ‘Kom,’ riep hij opgewekt, ‘we gaan.’
Vledder liep hem verwonderd na.
‘Waarheen?’
De Cock duwde zijn oude hoedje schuin achter op het hoofd. ‘Naar de Rijp.’
‘Wat moeten we daar zoeken?’
Met fladderende jas holde De Cock de lange gang door. ‘Een vrouw,’ riep hij achterom kijkend.
‘Een vrouw?’
De Cock knikte. ‘Eentje die al maanden nauwkeurig weet wat een shuto gammen-uschi is.’
Ze reden door de IJtunnel naar het noorden. Vledder zat aan het stuur. De Cock reed niet graag. Hij had geen gevoel voor motoren en versnellingen. Hij wist alleen feilloos waar hij het rempedaal kon vinden. Verder was een auto voor hem een geheimzinnige toverdoos op wielen. Bij het Schouw sloegen ze linksaf en stoven het Jaagpad op in de richting van Purmerend. Bij Ilpendam nam Vledder gas terug en bracht de Volkswagen op een parkeerstrook tot stilstand. Hij wees door de voorruit. ‘Hier moet het zijn geweest, hier reed Van Dinterloo in het Noordhollands Kanaal en verdronk.’
De Cock keek naar de bossages, die het water van het kanaal gedeeltelijk aan zijn oog onttrokken. ‘Hij kwam van de andere kant.’
Vledder knikte. ‘Bij die bocht daar moet hij de macht over het stuur hebben verloren.’
De Cock plukte nadenkend aan zijn onderlip. ‘Vreemd, het is nauwelijks een bocht te noemen. Het is niet veel meer dan een kleine buiging in de weg.’
Vledder trok zijn schouders op. ‘Misschien is het waar, werd hij werkelijk door een tegenligger verblind.’ Hij startte, schakelde en reed verder. ‘Je moet bedenken, dat het een donkere nacht was.’
De Cock reageerde niet. Hij had zich wat onderuit laten zakken, het oude hoedje vooruit geschoven tot op de rug van zijn neus. ‘Hoe ver is het van hier naar De Rijp?’ vroeg hij plotseling.
‘Ik schat zo’n vijfentwintig kilometer.’
‘Dat is twintig minuten tot een half uur rijden.’
‘Zo ongeveer.’
‘Ken jij een verdovend middel dat eerst na een half uur, drie kwartier werkt?’
Vledder keek hem verward aan. ‘Denk jij, dat Van Dinterloo werd De Cock bracht zijn lippen in een tuitje en schudde traag het hoofd. ‘Ik overdacht alleen de mogelijkheid.’
De Rijp bleek een vriendelijk middeleeuws stadje met een stadhuis uit een sprookjestuin. De nieuwbouw rondom vormde een dissonant, een schrille wanklank in de harmonie van een ver verleden.
Even buiten het stadje stopten zij en vroegen aan een oud vrouwtje met een grijs schort waar ergens aan de Globdijk de heer Van Gellecom woonde. De vrouw lachte met een tandeloos mondje en wees ver weg naar een groot huis in de vorm van een Zwitsers chalet.
Op ongeveer vijftig meter van het huis zette Vledder de oude Volkswagen op een inham van de weg. Ze stapten uit en gingen te voet verder. Het chalet bleek omgeven door een prachtige tuin. Tussen een bonte kleurenpracht stonden coniferen in alle schakeringen tussen lichtoker en paarsgroen. Buiten een wandelpad, dat kronkelend naar de ingang voerde, was er een brede oprijlaan die naar een reeks garages leidde. Voor een der garages stond een grote Rolls Royce. De Cock herkende de wagen. Toen ze naderbij kwamen zagen ze een al wat oudere man, die gekleed in een lange gele stofjas een glimmende motorkap poetste. De man keek op. Hij leek verrast. ‘Ik heb u beiden meer gezien,’ zei hij.
De Cock knikte instemmend. ‘Dat klopt. In Amsterdam. Zorgvlied aan de Amstel. Bij de begrafenis van de heer Van Dinterloo.’
De man knikte met een ernstig gezicht. ‘Ik herinner het me,’ zei hij peinzend. ‘Ik stond daar te wachten.’ Hij blikte van De Cock naar Vledder en terug. ‘Wat doet u nu hier?’ In zijn stem trilde een lichte verbazing.
De Cock keek om zich heen. ‘De tuin bewonderen,’ zei hij ontwijkend. ‘Het is werkelijk een pracht.’
De man legde zijn poetsdoek weg en leunde tegen het portier van de wagen. Hij tastte in de zak van zijn stofjas. Met precieze bewegingen stak hij een sigaret op. ‘Dat is allemaal het werk van mevrouw,’ legde hij uit. ‘De tuin is haar hobby… haar grote liefde. Ze heeft ook wat men noemt groene vingers. Wat zij met bomen en planten kan doen, onvoorstelbaar. Ze ziet zelfs kans krokussen in het najaar te laten bloeien.’
De grijze speurder glimlachte beleefd. ‘Het zegt mij niets. Ik scharrel al meer dan een kwarteeuw over de Amsterdamse walletjes en de enige bloemen die daar bloeien, zijn madelieven.’
De man keek hem niet begrijpend aan. ‘Madelieven?’ lispelde hij.
De Cock ging aan het onbegrip van de man voorbij. Hij gebaarde breed. ‘Wat weet een doorsnee Amsterdammer van flora en fauna, van planten en beesten? Als alles meezit, gaat hij misschien in zijn leven een paar maal naar Artis. Maar daar houdt het dan ook wel mee op.’ Hij grinnikte. ‘Een Amsterdammer kent ook maar twee soorten vogels, gewone sijsjes en drijfsijsjes.’