Выбрать главу

De Cock glimlachte. ‘Tot de dood ons scheidt.’

De heer Wijnperser snoof. ‘En dan int ze nog zijn pensioentje.’ Het klonk bitter.

De Cock boog zich iets naar hem toe. ‘Houdt u ook lezingen over dit onderwerp?’

‘Ja.’

‘Beseft u niet, dat u wel eens mannen onder uw gehoor kunt hebben, die uit vertwijfeling uw… eh, uw drastische oplossing zouden kunnen toepassen?’

De heer Wijnperser reageerde ineens fel. ‘Ik spreek niet voor idioten.’ De Cock streek met de hand over het gezicht. ‘Weet u dat de slachtoffers van de moord-maniak, zoals de kranten hem noemen, allen gescheiden vrouwen waren?’

De heer Wijnperser keek hem secondenlang aan. Rond de mond lag een spottend lachje. ‘En moet ik mij nu moreel schuldig voelen?’

De Cock trok zijn schouders op. ‘Dat, meneer Wijnperser, is een zaak van uw geweten.’

Ze liepen van de Hartenstraat via de Herengracht naar de Raadhuisstraat. Het was er druk. Achter hen schemerden vaag de contouren van de Westertoren. Met moeite bereikten ze over een zebrapad de overkant en liepen verder. Voor hen doemden de grauwe muren van het Koninklijk Paleis op. De jonge rechercheur Prins keek de grijze speurder van opzij aan. ‘Wat wilt u met de-denkbaar-meest-slechte- gescheiden-vrouw?’

De Cock glimlachte. ‘Ik wist niet goed hoe ik mij moest uitdrukken. Zie je, die heer Wijnperser is zelf gescheiden. Door zijn activiteiten heeft hij relaties met vele gescheiden mannen. Ze schrijven hem brieven en vertellen van hun leed. Wijnperser kent de problematiek als geen ander. Wat ik hem gevraagd heb, is mij een beeld te geven van een gescheiden vrouw, die alle slechte, gemene, onverzoenlijke eigenschappen in zich verenigt, die in zo’n situatie maar denkbaar is.’

Fred Prins knikte. ‘Dat begrijp ik. Maar wat wilt u met zo’n beeld doen?’

De Cock liep peinzend verder. ‘Ik heb een vaag plan. Ik weet nog niet hoe ik het zal uitwerken, of het uitvoerbaar is.’ Hij bleef plotseling staan, midden op het trottoir en zwaaide met beide armen om zich heen. ‘Ik zal deze stad van de moordenaar verlossen.’

Een paar voorbijgangers bleven staan en keken hem verwonderd aan.

De Cock lachte. Hij was zijn vermoeide voeten vergeten. In een soort huppelpasje liep hij verder.

Fred Prins volgde, hoofdschuddend.

Vledder keek verbaasd toen hij De Cock en Prins de recherchekamer zag binnenkomen. Hij liep op de grijze speurder toe. ‘Was je met Prins weg?’ vroeg hij wat ongelovig.

De Cock knikte. ‘Prins bracht mij op het spoor van een man die al jaren voor de rechten van gescheiden mannen strijdt.’

‘En?’

De Cock grinnikte. ‘Zijn strijd duurt voort.’ Het klonk uiterst laconiek.

Vledder gebaarde om zich heen. ‘Ik heb je overal gezocht. De commissaris heeft een paar maal naar je gevraagd. Hij wil je spreken.’

‘Wanneer was dat?’

‘Een goed half uurtje geleden.’

De Cock hing zijn oude hoedje aan de kapstok en ging de gang op. De deur van de kamer van de commissaris stond op een kier. De Cock klopte bescheiden en stapte binnen.

Commissaris Buitendam wuifde met een slanke hand naar de stoel voor zijn bureau. ‘Ga zitten, De Cock. Hoe staat het ermee?’

De grijze speurder veinsde pure verwondering. ‘U bedoelt: hoe ik mij lichamelijk voel?’

Commissaris Buitendam glimlachte fijntjes. ‘Dat is uiteraard ook erg belangrijk, maar mijn interesse gaat natuurlijk uit naar jouw vorderingen in het onderzoek naar die vrouwenmoorden.’

De Cock schudde het hoofd. ‘Die zijn er niet. Er zijn geen vorderingen.’

Commissaris Buitendam produceerde een zoetzuur lachje. ‘U bent al bijna een week met het onderzoek bezig. U zult toch wel enige resultaten hebben geboekt?’

De Cock krabde zich achter in de nek. ‘Ik kreeg van u een maand, herinnert u zich nog, carte blanche.’

De commissaris liet het hoofd iets zakken. ‘Dat heb ik gezegd, ja. Maar de wereld kijkt naar ons. Er is bovendien een nieuw slachtoffer gevallen.’

‘U bedoelt Josje van Aerdenhout.’

‘Precies.’

De Cock knikte droef voor zich uit. ‘Triest, inderdaad, heel erg triest.’ Commissaris Buitendam gebaarde wat wrevelig. ‘Er zal toch snel iets moeten gebeuren.’

De Cock trok wat nonchalant zijn schouders op. ‘U zegt het maar,’ sprak hij gelaten. ‘Ik werk uiteindelijk onder uw leiding.’

Het gezicht van de commissaris werd rood. ‘Dat is een ongepaste opmerking, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd. ‘Het is voor mij nu eenmaal onmogelijk om alle zaken aan dit bureau persoonlijk te behandelen.’

De Cock keek hem aan. Ineens besefte hij hoe verwaand de man was, hoe opgeblazen, hoe leeg en doorzichtig zijn pose, zijn geaffecteerde stem.

‘En dan nog iets, De Cock. Ik heb een ernstige klacht over jou ontvangen.’

‘Van wie?’

‘Van de heer van Gellecom.’

De Cock grijnsde. ‘Van hemzelf, of van een van zijn vrienden in de hoogste kringen?’

De Commissaris slikte. ‘Via een superieur.’

De Cock schudde bot het hoofd. ‘Die ken ik niet, ik ken geen superieure mensen.’

Commissaris Buitendam gebaarde heftig. ‘Heer van Gellecom zegt, dat jij zijn vrouw op een onwelvoeglijke wijze een verhoor hebt afgenomen.’

De Cock snoof verachtelijk. ‘Heer Van Gellecom mag blij zijn dat hij nog leeft.’

‘Wat betekent dat, De Cock?’

De grijze speurder grijnsde. ‘Precies wat ik zeg, heer Van Gellecom mag blij zijn als hij in de komende dagen het er levend afbrengt.’

‘Waarvan?’

De Cock klemde zijn lippen op elkaar.

Voordat commissaris Buitendam iets kon zeggen, ging op zijn bureau de telefoon. Hij nam de hoorn op en luisterde. Met een wasbleek gezicht legde hij de hoorn op het toestel terug. ‘Het was voor jou,’ zei hij schor. ‘Heer Van Gellecom is met een hartaanval in een ziekenhuis in Purmerend opgenomen.’ Hij keek de grijze speurder aan. Plotseling werden zijn ogen groot. ‘Dat wist jij!’ riep hij. ‘Jij wist, dat dit ging gebeuren.’

De Cock schudde het hoofd. ‘Wat ik hiervan weet,’ zei hij traag, ‘zult u van mij nooit vernemen.’

De commissaris brieste.

‘Eruit,’ schreeuwde hij.

De Cock stond op en ging.

14

De jonge Vledder lachte luid. ‘Was het weer zover? Je leert het ook nooit.’

De Cock steunde zijn hoofd in zijn handen. ‘Wat weet die man van misdaad?’ bromde hij. ‘Hij zou nog geen kleuter kunnen vatten, die uit de suikerpot snoept.’

Vledder maakte een grimas. ‘Je moet lief zijn voor je commissaris. Ik heb dat meer gezegd. Het staat trouwens in je ambtsinstructie.’

De Cock schudde droef het hoofd. ‘Ik word zo moe van die man.’ Hij zwaaide heftig. ‘Ik werk nu eenmaal niet volgens het boekje. Dat weet hij verdomd goed. Hij hoeft mij ook niet op te jagen. Als ik de dader heb, dan breng ik hem wel. En dan mag hij tot slot juichend op zijn opgeblazen borst slaan.’ Het klonk cynisch, bitter.

Vledder reikte achter zich naar zijn bureau. ‘Er is een brief voor je gebracht door ene heer Wijnperser.’

De Cock pakte de enveloppe aan en scheurde hem voorzichtig open. ‘De-denkbaar-meest-slechte-gescheiden-vrouw,’ grijnsde hij. Die oude heer Wijnperser is een man naar mijn hart. Hij werkt snel.’ Hij las de brief aandachtig door en reikte hem toen aan Vledder. De jonge rechercheur liet zijn blik over de regels dwalen. Toen hij klaar was, keek hij naar De Cock op. ‘Wat is dit?’