Выбрать главу

De grijze speurder ging op de patiëntenstoel zitten. De diepe lijnen van zijn grof gezicht lagen in een ernstige plooi. ‘Ik ben naar je toegekomen om jouw persoonlijke medewerking te vragen.’

De jonge dokter keek hem verrast aan. ‘Mijn medewerking?’ vroeg hij verward. ‘Ik ben een simpele huisarts, geen patholoog-anatoom.’

De Cock schudde het grijze hoofd. ‘Die heb ik ook niet nodig.’ Hij zweeg even, zocht naar de juiste woorden. ‘Hier in het ziekenhuis van Purmerend is vanmorgen ene heer Van Gellecom voor een hartaanval ter observatie opgenomen. Ik weet niet wie die diagnose heeft gesteld. Volgens mij is ze onjuist.’ Hij zuchtte diep. ‘Maar daar gaat het mij niet om. Ik zou het zelfs een gunstige ontwikkeling vinden als een ieder — ook de heer van Gellecom — blijft denken, dat het een hartaanval is. Ik, voor mijzelf, wil de zekerheid dat er aan zijn hart niets mankeert. Ik wil een monster van zijn urine.’

De jonge dokter trok glimlachend zijn schouders op. ‘Dat is voor jou toch heel eenvoudig. Je gaat naar het ziekenhuis en eist het op.’

De Cock schudde droef het hoofd. ‘Dan moet ik het langs de officiële weg doen. En daarvoor heb ik te weinig bewijzen en te weinig gronden. Dat lukt mij niet en bovendien wil ik dat niet. Ik wil het entre nous. Het is voor mij een… eh, een persoonlijke informatie. Beslist niet meer. Het ligt niet in mijn bedoeling het — hoe dan ook — gerechtelijk te gebruiken.’

‘Wat moet ik doen?’

De grijze speurder slikte. ‘Ik wil, dat jij mij dat monstertje urine bezorgt.’

De jonge dokter kleurde een beetje; speelde met de stethoscoop om de hals. ‘Ik weet niet,’ sprak hij aarzelend, ‘wie van mijn geachte collegae in Purmerend de heer van Gellecom behandelt.’

De Cock spreidde beide armen. ‘Het kan mij niet schelen hoe je het doet. Als het maar urine is van die van Gellecom. Het moet voor jou niet moeilijk zijn. Je hebt ongetwijfeld relaties in het ziekenhuis.’ Hij keek bijna smekend naar de jonge dokter op. ‘Je doet er toch niemand kwaad mee. De urine van die man wordt anders gewoon weggegooid.

En mij zou je er geweldig mee helpen.’ Dokter van Aken staarde een tijdje peinzend voor zich uit.

‘Wat denk je in die urine te vinden?’

‘Colchecine.’

De adamsappel van de jonge dokter wipte op en neer. Met verbaasde ogen staarde hij de grijze speurder aan. ‘Dat is een zwaar vergif.’

De Cock knikte gelaten.

‘Heel juist… een zwaar vergif.’

Ze reden terug naar Amsterdam. Het werd al donker. Het water van het Noordhollands Kanaal glinsterde langs het Jaagpad. De felle wind joeg het schuimend op. Vledder zat aan het stuur. Op het gezicht van de jonge rechercheur lag een norse trek. Hij had, als zo vaak, het gevoel dat hij erbuiten stond, dat hij met het hele onderzoek niets te maken had. Het bezorgde hem onbehagen, stemde hem triest en maakte hem wrevelig. Hij kende de grijze speurder al zoveel jaren en wist, dat hij zijn ‘weten’ had opgebouwd uit opmerkingen, waarnemingen en toespelingen, die hij ook zelf had gevolgd. Soms dacht hij, dat hij alles begreep, of net als De Cock in het duister tastte. Maar steeds weer bleek, dat de grijze speurder hem een stap voor was. Meer wist. Hoezeer hij ook op zijn oude leermeester was gesteld, het verdriette hem meer dan hij ooit wilde toegeven. Hij keek opzij naar het brede grove gezicht, dat hem zo vertrouwd was. Een snaar van vertedering trilde in zijn jonge hart. Het gevoel van onbehagen week, maakte plaats voor bewondering. ‘Die dokter Van Aken was maar moeilijk op gang te brengen,’ merkte hij op.

De Cock schoof zijn hoedje naar achteren. ‘Jan is een fijne vent en een goede arts. Ik heb wel begrip voor zijn bedenkingen. Hij is nog niet zo gewend aan samenzweringen, zoals wij.’ De grijze speurder gniffelde. ‘Ten slotte zijn Aken en Keulen ook niet op een dag gebouwd. Het komt wel. Als ik morgen de uitslag maar heb.’ Hij zweeg even, drukte zich wat omhoog. ‘Die flat van Sylvia van Regensbergen, hebben wij die al vrijgegeven?’

‘Je bedoelt die flat in de Bijlmermeer?’

‘Ja, waar wij met behulp van Handige Henkie ons eerste slachtoffer vonden.’

De jonge rechercheur schudde het hoofd. ‘Bij mijn weten is die nog steeds verzegeld.’

‘Mooi, we zullen zien dat de flat morgenavond een nieuwe bewoonster krijgt.’

Vledder keek hem met gefronste wenkbrauwen aan. ‘Een nieuwe bewoonster?’ herhaalde hij verbaasd.

De Cock knikte. ‘Precies.’

‘Wie?’

De grijze speurder draaide zich glimlachend naar hem toe. ‘Dat, beste Dick, wordt een verrassing.’

Ze reden uit de IJtunnel, langs de Prins Hendrikkade en het Oosterdok naar het Centraal Station. Op het Damrak wierpen de lichtreclames felle kleuren op het natte wegdek. Via de Dam, achter het monument om, reden ze de Warmoesstraat in. Het was druk op het politiebureau. Een verslaafde hing verdoofd op de bank in de hal. Voor de balie verdrongen strijdende hoertjes elkaar om aan de wachtcommandant hun grootste gelijk te betuigen. Een buitenlandse hippie zat verveeld op haar rugzak.

Vledder en De Cock gingen het rumoer voorbij. Toen de wachtcommandant hen zag, schreeuwde hij: ‘Boven zit een man op jullie te wachten.’

De Cock gebaarde dat hij het had begrepen. Ze liepen de twee trappen op. Voor de deur van de recherchekamer stond een grote brede man met lange armen en wijd uitstaande voeten. De Cock herkende hem direct. Glimlachend liep hij op hem toe. ‘Goedenavond, heer Roozenblad.’

De man drukte de grijze speurder spontaan de hand. ‘Ik kom u nog even bedanken.’ Ze liepen de recherchekamer binnen. ‘Voor de kinderen. Ik had ze weer gauw bij mij.’

De Cock gebaarde naar een stoel. ‘Hebben ze de dood van hun moeder al verwerkt?’

Roozenblad trok zijn kolossale schouders op. ‘Och, ze hebben er, geloof ik, nog niet zoveel erg in. Ze zagen haar toch al weinig.’ Hij schoof wat verlegen op zijn stoel heen en weer. ‘Ik heb gehoord, dat haar vriendin ook is vermoord.’ De Cock knikte. ‘Josje van Aerdenhout.’

Charles Roozenblad plukte nerveus aan zijn brede kin. ‘Ik ben eigenlijk gekomen om mijn hulp aan te bieden. Ziet u, ik heb niet altijd mooi over mijn vrouw gedacht. Dat was ze misschien ook niet waard. Maar nu heb ik er zelf toch wel moeite mee.’

‘Met haar dood?’

Charles Roozenblad knikte traag voor zich uit. ‘Ze was tenslotte de moeder van mijn kinderen en… eh, ik… eh, ik heb toch veel van haar gehouden.’ Er blonk een traan in zijn ogen. ‘Zo’n moordenaar, zo’n vent moet toch gepakt worden. Dat moet toch. Hij mag toch niet…’ Roozenblad slikte, maakte zijn zin niet af. ‘Ik weet hoe druk jullie het hebben en ik heb nog wel eens wat tijd over. Ik zou misschien voor jullie iets kunnen uitzoeken, posten, of wat dan ook. Begrijpt u, als een soort nagedachtenis aan… aan haar.’

De Cock boog zich naar hem toe. ‘Dat is een prachtig aanbod,’ sprak hij ontroerd. ‘Ik zou er ook graag gebruik van maken. Maar het is mij niet toegestaan. Er zijn te veel risico’s aan verbonden. Aan die gevaren kan en mag ik u niet blootstellen. Nu hun moeder er niet meer is… uw kinderen hebben u te hard nodig.’

Charles Roozenblad stond op. ‘Toch sta ik tot uw beschikking. U weet waar ik te bereiken ben.’

De Cock knikte en schudde hem tot afscheid de hand. Charles Roozenblad sjokte de kamer uit. De grijze speurder keek hem na. Peinzend. Bij de deur riep hij hem terug. ‘Heer Roozenblad… hoe goed was Diana van Gellecom in karate?’

Ze gingen het bureau uit en liepen door de Lange Niezel. De etalages van de sex-shops trokken veel bekijks. Vledder bromde: ‘Een rare kerel, die Charles Roozenblad. Toen zijn vrouw pas was vermoord, mochten we hem niet eens condoleren. Nu zou hij wel een monument voor haar willen oprichten.’